vwo wiskunde A examentraining - Stijn

• Wiskunde
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 6

Stijn

Bereken zonder RM

​2​​log(32)

1. 16
2. 64
3. 5
4. 3,2

Bereken met RM

​3​​log(102)

1. 4,21
2. 6,03
3. 2,01
4. 0,24

De formule log(N)=0,2t+3,1 is te schrijven als

N=b⋅g​t​​. Bereken b en g.

1. b=1259 en g=0,2
2. b=3100 en g=0,2
3. b=1259 en g=1,585
4. b=3100 en g=1,585

Wat is de afgeleide van
schrijf 4e^(3x) +3

4e​3x​​+3

Wat is de afgeleide van
schrijf met ^

5⋅4​2x​​

Wat is de afgeleide van

ln(x)

1. e​x​​
2. ln(x)
3. x​2​​
4. ​x​​1​​

Wat is de afgeleide van

ln(3x)

Wat is de afgeleide van

2ln(3x+5)

Wat is de afgeleide van:

f(x)=​3​​log(5x)

1. ​x⋅ln(3)​​1​​
2. ​5x⋅ln(3)​​1​​
3. ​x⋅ln(3)​​5​​
4. ​3x​​5​​

Een aantal neemt met 0,23% per dag af. Wat is de groeifactor per dag?

1. 0,23
2. 0,9977
3. daar heb ik mijn GR voor nodig
4. 1,0023

Op de grafiek van
wordt eerst de verschuiving (4, -5) toegepast en vervolgens de herschaling in verticale richting met factor 2. Stel de formule op van de beeldgrafiek.

y=−3x​2​​

1. y=−6(x+4)​2​​−10
2. y=−6(x+4)​2​​−5
3. y=−6(x−4)​2​​−5
4. y=−6(x−4)​2​​−10

Zet de getallen op de juiste plaats in de formule:

                       y=          +          sin(          (x-         ))

0,25pi

2

3

1

Afronden op een tiental
783 ≈

1. 700
2. 780
3. 790
4. 800

Een verschuiving van (4,-3) is

1. 4 naar rechts 3 naar links
2. 4 naar links 3 naar beneden
3. 4 naar links 3 naar rechts
4. 4 naar rechts 3 naar beneden

afnemend dalend

toenemend dalend

toenemend stijgend

afnemend stijgend

Afronden op honderdtallen.
76 449 wordt:

1. 76000
2. 76 400
3. 76 500
4. 77000

Gegeven: y=5+2sin(0,4pi(x-0,75))
Geef achtereenvolgens:
ymin;ymax

Een hoeveelheid groeit met 4,6% per jaar. Wat is de groeifactor per jaar?

1. 4,6
2. 1,46
3. 1,046
4. 0,046

Permutaties

Combinaties

Uit een klas worden 6 leerlingen gekozen om een volleybalteam te vormen

Bij een verloting zijn drie prijzen te winnen: een tablet, een grafische rekenmachine en een taart

In de klas worden 5 kaartjes verloot voor een toneelvoorstelling

Een vereniging kiest uit haar leden een voorzitter, een secretaris en een penningmeester.

Van de top 10 van vorige week stel je je eigen top 3 samen.

Verschuiving 3 omlaag.

y=3x​4​​

1. y=3x​4​​−3
2. y=3x​4​​+3
3. y=3(x−3)​4​​
4. het goede antwoord staat er niet tussen

wat betreft antwoorden:
wat is waar

1. als een doorgestreept antwoord goed is, wordt het alsnog meegerekend
2. als er twee antwoorden zijn, wordt alleen het juiste antwoord meegerekend
3. als er twee antwoorden zijn, wordt alleen het eerste antwoord meegerekend
4. het hangt van de examinator af of een doorgestreept antwoord wordt meegerekend

bij A=1 hoort C=30 en bij A=10 hoort C=35.
er is sprake van een lineair verband.
stel de formule van C op:

1. r.c.=​10−1​​35−30​​
2. r.c.=​35−30​​10−1​​
3. r.c.=​1−10​​35−30​​
4. r.c.=​35−30​​1−10​​

welke waarde?

een snoer met 12 lampjes die alle kleuren van de regenboog (7) kunnen hebben. Hoeveel verschillende snoeren zijn er?

1. 12nCr7
2. 12nPr7
3. 7​12​​
4. 12​7​​

Een hoeveelheid neemt jaarlijks met 8,6% toe. Hoeveel is de groeifactor per dag?

1. Daar heb ik mijn GR voor nodig
2. 1,086
3. 0,086
4. 1,86

Is hier sprake van een directe of een recursieve formule?

u​n​​=2n​2​​−n+2

1. directe formule
2. recursieve formule
3. geen van beide

bij A=1 hoort C=30 en bij A=10 hoort C=35.
er is sprake van een exponentieel verband.
stel de formule van C op:

1. g=​10−1​​35−30​​
2. g=​35​​30​​
3. g=​30​​35​​
4. g=(​30​​35​​)​​9​​1​​​​

Permutaties

Combinaties

nCr

nPr

Faculteit

n elementen rangschikken

Volgorde belang

n elementen kiezen

Volgorde niet van belang

Boven

De globale grafiek past bij dit toenamediagram

1. Waar
2. Niet waar

amplitude

evenwichtsstand

maximum

minimum 

periode

De globale grafiek past bij dit toenamediagram

1. Waar
2. niet waar

Gevraagd: teken een toenamediagram bij een grafiek.
Welke stelling klopt er niet?

1. Als de grafiek stijgend is, teken je het lijnstukje boven de x-as
2. Als de grafiek een top heeft, teken je een punt op de x-as
3. Je tekent de lijnstukjes steeds aan de linkerkant van het interval
4. Hoe groter de daling van de grafiek hoe langer het lijnstukje dat je tekent

Geef de recursieve formule van de lange zijde.

1. L​n​​=0,2(n−1)+2
2. L​n​​=0,2L​n−1​​+2
3. L​n​​=2⋅0,2​(n−1)​​
4. L​n​​=L​n−1​​+0,2

Is deze tabel lineair?

1. ja
2. nee

is een:

A=20⋅3​q​​

1. Machtsverband
2. Recht evenredig verband
3. Omgekeerd evenredig verband
4. Exponentieel verband

Geef de directe formule van de korte zijde

1. K(n)=0,3(n−1)+1
2. K(n)=2⋅0,3​n−1​​
3. K(n)=2n+0,3
4. K(n)=2⋅n​0,3​​

welk cijfer denk je te gaan halen voor wiskunde?

010