Communiceren met de klant

Non-verbale communicatie is
A
Dat wat je met woorden zegt.
B
Dat wat je met je lichaamshouding zegt.
C
Alle vormen van communicatie samen.
D
Communiceren via de telefoon.
1 / 26
suivant
Slide 1: Quiz
NederlandsMBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 26 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 10 min

Éléments de cette leçon

Non-verbale communicatie is
A
Dat wat je met woorden zegt.
B
Dat wat je met je lichaamshouding zegt.
C
Alle vormen van communicatie samen.
D
Communiceren via de telefoon.

Slide 1 - Quiz

Open of gesloten?
Wil je iets drinken?
A
open
B
gesloten

Slide 2 - Quiz

Communiceren gebeurt alleen mondeling (pratend).
A
Waar
B
Niet waar

Slide 3 - Quiz

Op welke manier verzamel je de meeste informatie tijdens een interview?
A
Door gesloten vragen te stellen
B
Door open vragen te stellen

Slide 4 - Quiz

Open vragen leveren meer informatie op dan gesloten vragen
A
Waar
B
Niet waar

Slide 5 - Quiz

Formeel of informeel?

Kan ik mijn stage hier doen?
A
Formeel
B
Informeel

Slide 6 - Quiz

Is dit formeel of informeel?

Laat je snel iets van je horen?
A
Formeel
B
Informeel

Slide 7 - Quiz

Kijk uit joh!
Dit is formeel/informeel
A
formeel
B
informeel

Slide 8 - Quiz

Hopelijk heb ik u voldoende geïnformeerd.
Formeel of informeel?
A
formeel
B
informeel

Slide 9 - Quiz

een open vraag is beter dan een gesloten vraag
A
ja, altijd
B
Nee, nooit
C
meestal wel
D
Hangt af van de informatie die je wil krijgen

Slide 10 - Quiz

Wat doe je vanavond?
A
open vraag
B
gesloten vraag

Slide 11 - Quiz

Is dit formeel of informeel taalgebruik?
Met mij is alles prima!
A
Formeel
B
Informeel

Slide 12 - Quiz

Mensen die samen zijn, willen met elkaar communiceren.
A
feit
B
mening

Slide 13 - Quiz

Houd jij van sneeuw?
A
open vraag
B
gesloten vraag

Slide 14 - Quiz

Wat is verbale communicatie?
A
Spreken
B
Luisteren
C
Met handen en voeten praten
D
Afbeeldingen gebruiken

Slide 15 - Quiz

Van welke soort communicatie gebruik je als je een e-mail stuurt?
A
Verbale communicatie
B
Non-verbale communicatie

Slide 16 - Quiz

Welk woord hoort bij 'formeel'?
A
Zakelijk
B
Persoonlijk

Slide 17 - Quiz

Wat is formeel taalgebruik?
A
met elkaar praten over dagelijkse dingen
B
Netjes met elkaar praten, met u etc.
C
Informatie geven
D
praten met je gezicht

Slide 18 - Quiz

Welke non verbale communicatie is belangrijk tijdens het gesprek?
A
Een actieve zithouding en iedereen aankijken
B
Een actieve zithouding en veel lachen
C
Een actieve zithouding en duidelijk praten

Slide 19 - Quiz

Is dit formeel of informeel taalgebruik?
Sorry voor het storen.
A
Formeel
B
Informeel

Slide 20 - Quiz

Wat is formeel taalgebruik voor
'en ook'?
A
bij deze
B
thans
C
derhalve
D
tevens

Slide 21 - Quiz

Wat betekent LSD?
A
Luisteren, spreken, doorzetten
B
Luisteren, selecteren, domineren
C
Luisteren, samenvatten, doorvragen

Slide 22 - Quiz


De L in LSD staat voor Luisteren.

Hoe kun je laten zien dat je luistert?
A
Oogcontact maken
B
Op je telefoon kijken en zeggen "Ik luister hoor!"
C
Af en toe "hmm hmm" zeggen
D
Af en toe knikken

Slide 23 - Quiz

Mevrouw Bakker komt in de garage met klachten over een piepend geluid tijdens het sturen naar rechts.

Welke vraag is een goed voorbeeld van de D van LSD?
A
Hoort u het geluid ook als u naar links stuurt?
B
Is dat altijd zo geweest?
C
Hoe lang spelen deze problemen al?
D
Heeft u zin in een kopje koffie?

Slide 24 - Quiz

Welke vraag is in LSD een goed voorbeeld bij 'S'?
A
Dus wat wilt u nu eigenlijk?
B
Dus u bent ontevreden over onze service?
C
Dus u wilt koffie?
D
Wat is er aan de hand?

Slide 25 - Quiz

STAMGEGEVENS

Slide 26 - Diapositive