Sneeuw is een vorm van water. In welke fase is het water in een sneeuwvlok?
A
gasvormige fase
B
vaste fase
C
vloeibare fase
1 / 20
suivant
Slide 1: Quiz
Mens & NatuurMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1
Cette leçon contient 20 diapositives, avec quiz interactifs.
La durée de la leçon est: 50 min
Éléments de cette leçon
Sneeuw is een vorm van water. In welke fase is het water in een sneeuwvlok?
A
gasvormige fase
B
vaste fase
C
vloeibare fase
Slide 1 - Quiz
Als je tijdens een koude winterdag van buiten naar binnen gaat, beslaan je brillenglazen. Hoe heet de fase-overgang die dan plaatsvindt?
A
bevriezen
B
condenseren
C
smelten
D
verdampen
Slide 2 - Quiz
Welke uitspraak over sneeuw is waar?
A
Sneeuw is geen neerslag.
B
Sneeuw is een soort ijzel.
C
Sneeuw is waterdamp.
D
Sneeuw bestaat uit kristallen.
Slide 3 - Quiz
Klaas zegt: “Kristallen kunnen centimeters groot zijn.” Wesley zegt: “Kristallen hebben in alle stoffen dezelfde vorm.” Wie heeft er gelijk?
A
alleen Klaas
B
alleen Wesley
C
Klaas en Wesley
D
Geen van beiden heeft gelijk.
Slide 4 - Quiz
IJzel en regen zijn twee voorbeelden van neerslag. In welk antwoord staat de juiste fase voor beide?
A
Regen en ijzel
zijn beide vast.
B
Regen en ijzel
zijn beide vloeibaar.
C
Regen is vast en
ijzel is vloeibaar.
D
Regen is vloeibaar en ijzel is vast.
Slide 5 - Quiz
Waar zit bij een vloeistofthermometer de schaalverdeling?
A
achter de stijgbuis
B
achter het reservoir
C
naast de stijgbuis
D
naast het reservoir
Slide 6 - Quiz
Welke twee uitspraken over de werking van een vloeistofthermometer zijn juist?
A
Als de temperatuur daalt, krimpt de vloeistof en daalt het vloeistofniveau.
B
Als de temperatuur daalt, zet de vloeistof uit en stijgt het vloeistofniveau.
C
Als de temperatuur stijgt, krimpt de vloeistof en stijgt het vloeistofniveau.
D
Als de temperatuur stijgt, zet de vloeistof uit en daalt het vloeistofniveau.
Slide 7 - Quiz
Welke thermometer heeft een klein scherm waarop je de temperatuur af kunt lezen?
A
de vloeistofthermometer
B
de oventhermometer
C
de elektronische koortsthermometer
Slide 8 - Quiz
Bij welke fase-overgang wordt een vloeistof een gas?
A
condenseren
B
rijpen
C
vervluchtigen
D
verdampen
Slide 9 - Quiz
De takken van bomen zijn in de winter ’s ochtends soms helemaal wit. Hoe heet de fase-overgang die daarvoor heeft gezorgd?
A
vervluchtigen
B
bevriezen
C
rijpen
D
verdampen
Slide 10 - Quiz
Als warme lucht ’s nachts afkoelt tegen de bladeren van planten, ontstaat dauw. Dat komt doordat de waterdamp uit de lucht:
A
bevriest
B
vervluchtigt
C
condenseert
D
rijpt
Slide 11 - Quiz
Als de temperatuur ’s winters boven 0 °C stijgt, zie je water verschijnen op het ijs op sloten en plassen. Hoe heet die fase-overgang?
A
smelten
B
rijpen
C
verdampen
D
vervluchtigen
Slide 12 - Quiz
Als je water in een bekerglas verhit, ontstaan na enige tijd grote dampbellen die aan het oppervlak uit elkaar barsten. Welke bewering over dit verschijnsel is waar?
A
De dampbellen bestaan uit lucht.
B
De dampbellen ontstaan op de bodem van het bekerglas.
C
De temperatuur van het water is nu 100 °C.
D
Dit verschijnsel noem je het zingen van het water.
Slide 13 - Quiz
’s Winters doen automobilisten antivries bij het water voor de ruitensproeier. Daardoor:
A
daalt het smeltpunt
van ijs.
B
daalt het smeltpunt
van water.
C
daalt het vriespunt
van ijs.
D
stijgt het vriespunt
van water.
Slide 14 - Quiz
Welke temperatuur geeft deze thermometers aan?
A
33 graden Celsius
B
36 graden Celsius
C
42 graden Celsius
D
44 graden Celsius
Slide 15 - Quiz
Als je water verhit, gaat het na enige tijd ‘zingen’. In het water zijn dan kleine bellen te zien, die opstijgen. Uit welke stof bestaan die bellen?
A
lucht
B
waterdamp
Slide 16 - Quiz
Hoe noem je de temperatuur waarbij het water kookt?
A
verdamppunt
B
bubbelpunt
C
kookpunt
D
zingpunt
Slide 17 - Quiz
Rijpen is de fase-overgang van:
A
gasvorming
naar vast
B
gasvorming
naar vloeibaar
C
vloeibaar
naar gasvorming
D
vloeibaar
naar vast
Slide 18 - Quiz
Je gebruikt het woord ‘stollen’ als een vloeistof vast wordt bij een temperatuur .............. 0°C.
A
onder
B
boven
C
gelijk aan
Slide 19 - Quiz
Met welke fase-overgang heb je te maken: als je natte kleren laat drogen bij -10°C aan de waslijn?