Hoofdstuk 7 Verbranding 4 mavo

Verbranding
1 / 36
suivant
Slide 1: Diapositive
ScheikundeMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 36 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Verbranding

Slide 1 - Diapositive

Verbranding
3 voorwaarde voor verbranding:
1. Voldoende brandstof
2. Voldoende zuurstof
3. Temperatuur moet voldoende zijn (ontbrandingstemperatuur)

Slide 2 - Diapositive

Welke 3 voorwaardes heb je nodig om een brand te ontstaan.......
brandstof moet aanwezig zijn
de temperatuur van de brandstof moet hoger zijn dan de ontbrandingstemperatuur
voldoende zuurstof(lucht)
er moet koolstofmonoxide aanwezig zijn
er moet een onvolledige verbranding plaatsvinden

Slide 3 - Question de remorquage

brandblusmiddelen
- water
- koolstofdioxide
- poederblusser
- schuim
- zand 
- blusdeken

Slide 4 - Diapositive

Brand blussen met deksel op pan. Welke voorwaarde van verbranding haal je weg?
A
Brandstof
B
Ontbrandings-temperatuur
C
Zuurstof

Slide 5 - Quiz

Een olie brand kun je NIET blussen met...?
A
Zand
B
Schuim
C
Blusdeken
D
Water

Slide 6 - Quiz

Waarop berust de werking van blussen met schuim van een brand?
A
de brandstof reageert met het schuim
B
het schuim sluit de zuurstoftoevoer af
C
het schuim verlaagt de temperatuur
D
het schuim sluit de brandstoftoevoer af

Slide 7 - Quiz

Hoe kun je een brand NIET blussen?
A
Verwijderen van de brandstof
B
Verwijderen van de zuurstof
C
Verwijderen van de temperatuur
D
Meer zuurstof toevoegen

Slide 8 - Quiz

Je gebruikt een blusdeken om een brand te blussen. Welke verbrandingsvoorwaarde wordt er weggehaald?
A
Brandstof weghalen
B
Zuurstof weghalen
C
Afkoelen tot onder de ontbrandingstemperatuur

Slide 9 - Quiz

Bij een brand treedt vaak onvolledige verbranding op. Dat is te zien aan de gele kleur van de vlammen.

Welk verbrandingsproduct veroorzaakt deze kleur?
A
koolstof
B
koolstofdioxide
C
koolstofmonoxide
D
water

Slide 10 - Quiz

paragraaf 7.2

Slide 11 - Diapositive

Volledige verbranding

Volledige verbranding: een verbranding met voldoende zuurstof, het is een schone verbranding

Kenmerken: geen rook, blauwe of kleurloze vlam, alle brandstof verbrandt, er ontstaan water en koolstofdioxide.


Een verbranding is een chemische reactie met zuurstof, er verdwijnen stoffen en er ontstaan nieuwe stoffen.


Slide 12 - Diapositive

Volledige verbranding

Slide 13 - Diapositive

Onvolledige verbranding

Onvolledige verbranding: een verbranding met te weinig zuurstof. Het is geen schone verbranding.


Kenmerken:wel rook zichtbaar, gele vlam = brandende roetdeeltjes, niet alle brandstof verbrandt, er ontstaan water, roet en koolstofmonoxide.

Slide 14 - Diapositive

(On)volledige verbranding
Volledige verbranding
  • voldoende zuurstof
  • Er ontstaat CO2
Onvolledige verbranding
  • Onvoldoende zuurstof
  • Er ontstaan CO en C
Zeer giftig gas!

Slide 15 - Diapositive

Ontstane oxiden

Slide 16 - Diapositive

Bij de onvolledige verbranding van een koolwaterstof ontstaan, naast water en koolstofdioxide:
A
Roet
B
Koolstofmonoxide
C
Roet en/of koolstofmonoxide
D
Smog

Slide 17 - Quiz

Koolstofmono-oxide
Koolstofmono-oxide (CO) is een geurloos, kleurloos, brandbaar en giftige gas. 

Slide 18 - Diapositive

Het plaatje hiernaast gaat over een gevaarlijke stof die ontstaat bij onvolledige verbranding. Welke is dit?
A
Koolstofdioxide
B
Koolstofmonoxide
C
Zwaveldioxide
D
Zwaveloxide

Slide 19 - Quiz

Welke van de volgende stoffen ontstaan in ieder geval bij de verbranding van zwavelhoudende aardolie?
Sleep de juiste stoffen naar het doel.

koolstofdioxide
waterdamp
zwaveloxiden
koolstofmonoxide
roet

Slide 20 - Question de remorquage

Massa behoud
Wet van behoud van massa
Massa gaat nooit verloren.

Slide 21 - Diapositive

Rekenen met massaverhouding
  1. Geef de kloppende reactievergelijking
  2. Schrijf de massaverhouding op
  3. Gegeven/gevraagd
  4. Maak een verhoudingstabel

Krijg je een volume van een vloeistof of gas? Reken dit eerst om naar massa!

Slide 22 - Diapositive

Hoe bereken je de molecuulmassa?

De massa van de atomen haal je uit je BINAS
tel alle massa's van de atomen bij elkaar en je hebt de molecuulmassa van het molecuul


Slide 23 - Diapositive

molecuulmassa van ethaan
  • ethaan = C2H6
  • 1 C-atoom = 12 u
  • 1 H-atoom = 1 u
  • totaal dus 2x12 en 6x1 = 30 u
  • molecuulmassa van ethaan = 30 u

Slide 24 - Diapositive

Massaverhouding
  • Maak een kloppende reactievergelijking.
  • De verbranding van ethaan
  • bijv: 2 C2H6 + 7 O2 --> 4 CO2 + 6 H2O
  • reken de molecuulmassa's uit
  • C2H6=30 : O2=32 : CO2=44 :  H2O=18
  • 2x30 : 7x32  : 4x44 : 6x18
  • massaverhouding is: 60 : 224 : 176 : 108 
  • massaverhouding is: 15 : 46 : 44 : 27 (klein maken)

Slide 25 - Diapositive

Overmaat: Cake bakken





4 eieren                halve liter melk             200 gram meel

Slide 26 - Diapositive

Overmaat
Wanneer een van de beginstoffen op is stopt de reactie.
De andere beginstof is dan niet altijd op, je spreekt dan van een stof in overmaat.


Slide 27 - Diapositive

Voorbeeld: verbranding methaan
Je laat 20 gram methaan verbranden met 75 gram zuurstof. Laat met een berekening zien welke stof in overmaat aanwezig is.

  1.      16            +      64         ->        44         +      36
  2.      20            +       ??        ->         

CH4+2O2>CO2+2H2O

Slide 28 - Diapositive

Voorbeeld: verbranding methaan
Tot hier
Je laat 20 gram methaan verbranden met 75 gram zuurstof. Laat met een berekening zien welke stof in overmaat aanwezig is.

  1.      16            +      64         ->        44         +      36
  2.      20            +       ??        ->         
  4.

Welke stof is er nu in overmaat aanwezig?
CH4+2O2>CO2+2H2O
162064=80

Slide 29 - Diapositive

In de tank van de auto zit 50 gram waterstof en 360 gram zuurstof. Bij een reactie tussen waterstof en zuurstof ontstaat water : O2 + 2 H2 --> 2 H2O ---> 32,0 g + 4,0 g --> 36,0 g
360 g + 50 g ----> ? g water
Welke stof is in overmaat aanwezig?
A
Waterstof
B
Zuurstof

Slide 30 - Quiz

Hoe groot is de overmaat aan waterstof in de vorige vraag? (50 gram waterstof en 360 gram zuurstof)
O2 + 2 H2 --> 2 H2O ---> 32,0 g + 4,0 g --> 36,0 g
360 g + ??? g ----> ? g water

Slide 31 - Question ouverte

reactietijd
Reactietijd = tijd die nodig is om de reactie te laten verlopen, kun je meten.
Bij Explosie is de reactietijd kort, reactiesnelheid hoog
Bij rotten van fruit is de reactietijd lang, reactiesnelheid laag

Hoe groter de reactiesnelheid, hoe korter de reactietijd

Slide 32 - Diapositive

Reactiesnelheid
Er zijn verschillende factoren die bepalen hoe snel de reactie verloopt:
  1. De soort stof
  2. De verdelingsgraad
  3. De concentratie
  4. De temperatuur
  5. De aanwezigheid van een  katalysator

Slide 33 - Diapositive

Factoren reactiesnelheid
1. Soort stof : zware stookolie (brand langzaam) v.s. benzine (brandt snel)
2. Verdelingsgraad : blok hout v.s. zaagsel (zaagsel kan ontploffen)
3. Concentratie : magnesium in zoutzuur vs magnesium in verdund zoutzuur
4. Temperatuur : Bij 100 oC aardappels (sneller) koken v.s. 80 oC koken        
                                 (langzaam)
5. Katalysator ( auto katalysator (platina) CO + NOx wordt CO2 en N2                         Een katalysator wordt gebruikt maar niet verbruikt

Slide 34 - Diapositive

Waar is de reactiesnelheid het hoogst?
Waar is de reactiesnelheid het laagst?

Slide 35 - Question de remorquage

Einde hoofdstuk 7

Slide 36 - Diapositive