Kerstquiz - NT2
1 / 10
Éléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
Slide 2 - Lien
Maak de zin af:
Ik ga naar de doker, want........
Ik ga naar de doker, want........
Slide 3 - Question ouverte
Maak de zin af:
Hij staat in de file, dus ....
Hij staat in de file, dus ....
Slide 4 - Question ouverte
Wat is het goede voegwoord?
De vrouw gaat niet met de bus, ....... zij gaat met de auto.
De vrouw gaat niet met de bus, ....... zij gaat met de auto.
A
en
B
want
C
maar
D
of
Slide 5 - Quiz
Vul in:
Henk ....... een nieuw huis.
Henk ....... een nieuw huis.
A
is
B
bent
C
heb
D
heeft
Slide 6 - Quiz
Vul in:
Er ......... grote ramen in het huis.
Er ......... grote ramen in het huis.
A
hebben
B
heeft
C
zijn
D
is
Slide 7 - Quiz
Zet de woorden in de goede volgorde:
niet / gaat / naar school / morgen / Sara
niet / gaat / naar school / morgen / Sara
Slide 8 - Question ouverte
Zet de woorden in de goede volgorde:
de man / naar de bibliotheek / brengt / vandaag / de boeken
de man / naar de bibliotheek / brengt / vandaag / de boeken
