Cette leçon contient 19 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.
La durée de la leçon est: 45 min
Éléments de cette leçon
2.8 Spelling
Verleden tijd
Slide 1 - Diapositive
Vorige lessen
2.7 grammatica:
Woordsoorten (ww,zn,lw,vz,bn,psv,bzv)
Zelfstandig werkwoord en hulpwerkwoord
Telwoorden
Slide 2 - Diapositive
Waar gaat de toets over?
2.5 woorden
2.7 grammatica
2.8 spelling
Slide 3 - Diapositive
De woordsoorten
Slide 4 - Diapositive
Kijk naar de volgende zin. Welke woorden horen bij de onderstaande woordsoorten? Je moet sommige woordsoorten vaker gebruiken en niet alle woordsoorten hoef je te gebruiken.
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
lidwoord
werkwoord
Voorzetsel
De
dj
draait
op
het
festival
Slide 5 - Question de remorquage
2.7 grammatica opdracht 12
Samen bespreken
Slide 6 - Diapositive
Wat voor telwoord is:
veel
A
Rangtelwoord
B
Hoofdtelwoord
Slide 7 - Quiz
Wat is géén telwoord?
A
eerste
B
meeste
C
kleinste
D
laatste
Slide 8 - Quiz
Slide 9 - Vidéo
Persoonsvorm in de verleden tijd
Er zijn sterke en zwakke werkwoorden.
Bij een sterk werkwoord verandert de klank als je de pv in de verleden tijd zet. Je schrijft de verleden tijd zoals je hem hoort.
De orkaan komt aan land boven Florida.
De orkaan kwam aan land boven Florida.
Bij een zwak werkwoord verandert de klank niet als je de pv in de verleden tijd zet. Je schrijft -te(n) of -de(n) achter de ik-vorm.
Ik woon in Florida.
Ik woonde in Florida.
Slide 10 - Diapositive
Persoonsvorm verleden tijd
zwakke werkwoorden
ik-vorm + te(n)
ik-vorm + de(n)
werk + te = werkte
speel + de = speelde
Slide 11 - Diapositive
Persoonsvorm verleden tijd
zwakke werkwoorden
Wanneer krijg je dd of tt?
Als de ik-vorm eindigt op een d of op een t.
brand + de = brandde
wacht + te = wachtte
Slide 12 - Diapositive
Mijn broer (kleden) zich gistermorgen heel langzaam aan.
A
kleed
B
kleedt
C
klede
D
kleedde
Slide 13 - Quiz
Hij (fietsen) naar huis.
A
fietstte
B
fietsde
C
fietste
D
fietsten
Slide 14 - Quiz
Vorige jaar ...... ik naar een nieuwbouwhuis in de Marslanden.
A
verhuiste
B
verhuis
C
verhuizde
D
verhuisde
Slide 15 - Quiz
Toen de afspraak uitliep, ...... Flip de laatste trein
A
miste
B
mistte
C
misde
D
misdte
Slide 16 - Quiz
Hij (antwoorden) snel.
A
antwoorde
B
antwoordde
C
antwoordte
D
antwoortte
Slide 17 - Quiz
2.8 Spelling
Opdracht 1, 2, 4cd, 5a, 6,
Slide 18 - Diapositive
Wat vind je nog lastig van hoofdstuk 2 grammatica/spelling?