Past continuous vs Past simple - 2KA - chapter 2 - les 11

1 / 21
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

Cette leçon contient 21 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

This lesson
Grammar time! Again ;)
PAST CONTINUOUS 
vs 
PAST SIMPLE


Wednesday
November
Goals: aan het einde van de les
 weet je wat het verschil in gebruik is tussen de past continuous en de past simple.

Slide 2 - Diapositive

Past simple
De Past Simple= verleden tijd. Je gebruikt deze vorm als je het hebt over feiten, gewoonten etc. die in het verleden gebeurd zijn en nu helemaal klaar zijn.  Signaalwoorden:  zoals yesterday, last week, last year, three days ago, in 2015, etc. 
Vorm: werkwoord + ed

Slide 3 - Diapositive

Past simple:
He _____ (stop)
A
stop
B
stops
C
stoped
D
stopped

Slide 4 - Quiz

Past simple
''become''
A
becamed
B
becamed
C
become
D
became

Slide 5 - Quiz

Past simple:
you _____ (clean)
A
clean
B
cleans
C
cleaned

Slide 6 - Quiz

Past simple:
I _____ (study)
A
study
B
studyed
C
studies
D
studied

Slide 7 - Quiz

Past continuous
Je gebruikt de past continuous als je vertelt over wat je in het verleden aan het doen was en wat een tijdje duurde. Denk maar eens aan een zin als “Ik was met een vriendin aan het praten.” Het gebeurde in het verleden en ging een tijdje door (duurvorm).

Slide 8 - Diapositive

Hoe maak je een past continuous?
was/were + hele werkwoord + -ing

(to text) I was texting

Slide 9 - Diapositive

Past simple or Past continuous?

I was having a shower.
A
Past simple
B
Past continuous

Slide 10 - Quiz

Past simple or Past continuous?

She ate an apple yesterday.
A
Past simple
B
Past continuous

Slide 11 - Quiz

Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Diapositive

I ....(wait) for the bus when it .....(start) to rain.
A
waited, started
B
waited, was starting
C
was waiting, started
D
was waiting, was starting

Slide 14 - Quiz

While we _________ (walk) the dog, the neighbours _________ (call) us.
A
were walking, called
B
were walking, were calling
C
walked, called
D
walked, were calling

Slide 15 - Quiz

He ..... a shower, when someone .... on the door.
A
was taking, was knocking
B
was taking, knocked
C
took, knocked
D
took, was knocking

Slide 16 - Quiz

Any questions?

Vragen? Stel ze!
Zo niet aan de slag met:
1.  nakijken
2.  je huiswerk voor donderdag.
Nakijken (antwoorden verderop in de LessonUp)
Kader: opdr. 34, 35 + 36 blz. 96 + 97
Theoretisch: opdr. 29, 30 + 31 blz. 100 t/m 102

Huiswerk donderdag 5 november:
Kader: opdr. 37 blz. 98
Theoretisch: opdr.31c + 32 blz. 102

Klaar? Vocab oefenen op Quizlet.
Slimstampen grammar

Slide 17 - Diapositive

34b
1. was/were
2. ing
3. was/were + werkwoord + ing

35a
1. was
2. was
3. were
4. was
35b
1. were coming
2. were eating
3. were playing
4. was having

36
1. was getting
2. was painting
3. were going
KADER

Slide 18 - Diapositive

29b
was or were
+ ing

29c
langere activiteiten
it was raining = langer
I slipped = korte actie
30a
1. were having
2. were playing
3. was feeling
4. were travelling
5. was cooking


Theoretisch

Slide 19 - Diapositive

30b
1. was looking
2. were trying
3. were holding
4. was feeling
5. was wearing

30c
My dad and I were talking about football.
Theroretisch

Slide 20 - Diapositive

Slide 21 - Diapositive