1. Voorzetsels staan vaak bij een zelfstandig naamwoord.
2. Met voorzetsels kun je 3 dingen weergeven: plaats, tijd of reden/oorzaak
3. Als je twijfelt denk je aan: …. de kast en …. het schoolfeest
4. Let op! Het voorzetsel kan soms ook achter het zelfstandig naamwoord staan.
5. Let op! Delen van scheidbare werkwoorden noem je geen voorzetsel.