verkeer

• Verkeer
• Basisschool
• Groep 5

Verkeer

Ik kan

- vertellen hoe ik het donker zichtbaar ben.

- vertellen wie er voorrang heeft.

- vertellen hoe ik samen veilig kan fietsen

Waar let ik op
in het donker?

1. Dat ik niet wordt gezien, lekker spannend
2. Zorg dat ik opvallende kleding aan heb
3. Zorg dat ik donkere kleding draag

Lisa fietst met haar vader, wie doet het goed?

1. Lisa
2. Allebei
3. Haar vader
4. Allebei niet

Sam is goed zichtbaar

1. Waar
2. Niet waar

Wat voor weer
is het hier?

1. Mistig
2. Zonnig
3. Regen
4. Sneeuw

Wat hoort er bij nummer 2

1. Versnelling
2. Bel
3. Stuur
4. Handrem

Waarom zit er een bel op je stuur?

1. Om andere te waarschuwen
2. Om in te halen
3. Voor als je je verveeld
4. Ziet er leuk uit

Als je links afslaat, steek je je rechterhand uit

1. Waar
2. Niet waar

Ramon wil naar rechts. Isa wil rechtdoor. 

Wie mag er voor?

1. Dat kan je niet weten
2. Ramon
3. Isa

Ramon wil naar links. Berend wil rechtdoor

Wie mag
er voor?

1. Ramon
2. Berend
3. Isa
4. Allebei tegelijk

Tom moet
de auto
voorlaten

1. Ja
2. Nee
3. Als hij dat wilt

Sanne wil linksaf, wie moet ze voorrang geven?

1. Roos
2. Niemand
3. Iedereen
4. Lynn en Roos

Welke afspraak
geldt voor Sem?

1. Sem heeft voorrang
2. Sem heeft voorrang, maar moet kijken of Mika hem ziet
3. Sem mag niet zomaar oversteken bij een zebrapad
4. Sem is voetganger en moet dus stoppen