Proeftoets grammatica 1 kader en mavo

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo g
• Leerjaar 1

Lesdoelen

Voorbereiding proeftoets grammatica:

- Je kunt aan de hand van de proeftoets goed bepalen welke onderdelen je nog moet leren.

- Je gaat op de methodesite het onderdeel oefenen dat je nog lastig vindt.

Wat zijn werkwoorden?

1. de, het , een
2. slimme, mooie, rode
3. fiets, boek, volleybal
4. lopen, werken, denken

Hoeveel werkwoorden?
Jan heeft de baby de fles gegeven

1. 1
2. 2
3. 3
4. 4

Het zonlicht schijnt hinderlijk in mijn ogen.
Schijnt =

1. persoonsvorm
2. heel werkwoord
3. voltooid deelwoord

De meisjes zouden de wedstrijd graag willen winnen. winnen=

1. persoonsvorm
2. heel werkwoord
3. voltooid deelwoord

Ik ben naar Walibi geweest.
geweest=

1. persoonsvorm
2. heel werkwoord
3. voltooid deelwoord

Hij wilde Legoland heel erg graag ZIEN.
zien =

1. persoonsvorm
2. heel werkwoord
3. voltooid deelwoord

Een man werd pasgeleden GEWEIGERD in Legoland.

geweigerd =

1. persoonsvorm
2. heel werkwoord
3. voltooid deelwoord

Grammatica -> even herhalen

WERKWOORDSVORMEN

PV  

HEEL WERKWOORD (woorden waar je ‘wij’ voor kan zetten) 

VOLTOOID DEELWOORD (woorden die vaak beginnen met ge/be/ver/ont. In een zin met een voltooid deelwoord staat altijd een PV van het werkwoord hebben/worden/zijn) 

Je moet de werkwoordsvormen uit een zin kunnen benoemen.

Verdeel de zin in zinsdelen : typ de zin over en zet streepjes tussen de zinsdelen.

Natalie zet de gebruikte borden in de afwasmachine.

In de volgende zin staan … zinsdelen

Met blote voeten loop ik door het warme zand.

1. 3
2. 4
3. 5
4. 9

Wat is de pv?
Wie heeft de voetbalwedstrijd gewonnen?

1. Een persoonsvorm kun je op meerdere manieren in een zin vinden.

1. waar
2. niet waar

Wat is het onderwerp uit de volgende zin:
De zussen van Irma hebben gisteravond pannenkoeken gebakken.

1. De zussen
2. pannenkoeken
3. De zussen van Irma
4. hebben gebakken

Verdeel de zin in zinsdelen; zet tussen de zinsdelen een streep
Jesse heeft gisteren een fiets gekregen.

Wat is het onderwerp
De kleine jongen uit groep 8 gaat naar de brugklas

1. de kleine jongen
2. de kleine jongen uit groep 8
3. jongen
4. de brugklas

Zet in zinsdelen:
Dit weekend gaan we naar de Efteling

1. Dit weekend/ gaan/ we/naar/ de Efteling
2. Dit/weekend/ gaan/we/naar/de Efteling
3. Dit weekend/gaan/we/naar de Efteling
4. Dit weekend gaan/we/naar de Efteling

Welke drie manieren heb je geleerd om de persoonsvorm te vinden?

Werkwoordelijk gezegde?

Jan koopt een haring

1. Jan
2. een haring
3. koopt
4. een

Het werkwoordelijk gezegde?

Wie was er vanmiddag aan het spelen?

1. wie
2. was
3. was spelen
4. was aan het spelen

werkwoordelijk gezegde?

Hem zag ik gisteren op de hoek van de Satijnstraat.

1. Zag ik
2. Op de hoek van de Satijnstraat
3. Zag
4. Gisteren

Paragraaf grammatica zinsdelen
Wat is het onderwerp in deze zin?

Het bekende Nederlandse televisieprogramma van John de Mol bestaat al meer dan vijf jaar.

1. meer dan vijf jaar
2. Het bekende Nederlandse televisieprogramma
3. Het bekende Nederlandse televisieprogramma van John
4. Het bekende Nederlandse televisieprogramma van John de Mol

Tips om de toets te leren

1. Bekijk de gele stukken

2. Websites om te oefenen:

     www.cambiumned.nl 

     www.jufmelis.nl

     www.redekundig.nl 

     

3. Filmpjes om naar te kijken