Bezittelijke voornaamwoorden

• Duits
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 2

Die ein-Gruppe: 

Bezittelijke 

voornaamwoorden

+ ein /kein

Bezittelijke voornaamwoorden (ein-groep)

                   mijn  = mein 

                   jouw = dein 

                   zijn = sein

                   haar = ihr 

                   ons = unser

                   jullie = euer

                   hun = ihr

                   uw = Ihr  (u-vorm altijd met hoofdletter

Die ein-Gruppe

Geslacht zelfstandige nw.

Om te weten of er: 

wel/geen 

-e 

achter het bezittelijke voornaamwoord komt moet je het

geslacht van het zelfstandige naamwoord erachter weten. 

Geslacht zelfstandige nw.

der = mannelijk

die = vrouwelijk

das = onzijdig

die = meervoud

Weet je het nog? Uit hoofdstuk 3, Seite 98 in Boek A

Geslacht zelfstandige nw.

Geslacht zelfstandige nw.

Geslacht zelfstandige nw.

Geslacht zelfstandige nw.

Dus:

Stap 1 : 

Vertaal het bezittelijke voornaamwoord

Stap 2: 

Welk geslacht heeft het zelfstandige naamwoord dat achter het invulveld staat? (der, die of das?)

Stap 3: 

Bepaal of er wel of geen -e aan het bezit. vnw. geplakt moet worden.

Stap 1 =  vertalen

ein- groep:

een = ein

geen = kein

mijn  = mein 

jouw = dein 

zijn = sein

 haar = ihr 

 ons = unser**

jullie = euer**

hun = ihr

uw = Ihr *

Stap 2 = Zelfstandig voornaamwoord geslacht bepalen

der Mann, Teller, Durst, Hunger, Kaffee, Löffel, Pfeffer, Reis, Orangensaft, Zucker, Kuchen, Tee, Nachtisch, Salat, Fisch = mannelijk

die Frau, Cola, Flasche, Tasse, Speisekarte, Rechnung, Soße, Sahne, Suppe, Gabel, Karotte, Gitarre, Stadt, Geige = vrouwelijk

das Kind, Abendessen, Besteck, Brot, Essen, Glas, Eis, Messer, Mittagessen, Frühstück, Restaurant, Schnitzel, Wasser, Salz, Obst, Gemüse, Fleisch, Schlagzeug, Hobby, Klavier = onzijdig

Menschen, Kartoffeln, Nudeln, Pommes, Ferien = meervoud

Stap 3 = wel of geen -e achter het bezittelijk voornaamwoord plakken

die (vrouwelijk en meervoud eindigen op een -e daarom ook een -e uitgang bij de woorden van de ein-groep (onderwerp) .

der = mannelijk	die = vrouwelijk	das = onzijdig	die = meervoud
X	-e	X	-e

oefenen

Bezittelijk voornaamwoord:
vertaal: haar

1. unser
2. euer
3. ihr
4. sie

Bezittelijk voornaamwoord:
vertaal: mijn

1. sein
2. ihr
3. mein
4. dein

Bezittelijk voornaamwoord:
vertaal: ihr

1. haar
2. zijn
3. ons
4. haar / hun

Bezittelijk voornaamwoord:
vertaal: uw

1. Ihr-
2. ihr-
3. dein
4. euer

Bezittelijk voornaamwoord:
vertaal: zijn

1. dein-
2. ihr-
3. sein-
4. unser-

Bezittelijk voornaamwoord:
vertaal: jouw

1. mein / meine
2. dein / deine
3. sein / seine
4. ihr / ihre

Bezittelijk voornaamwoord:
vertaal: jullie

1. Ihr-
2. ihr-
3. dein
4. euer/ eure

Wat zijn de bezittelijke voornaamwoorden in het Duits?

1. ich, du, er, sie, es, wir, ihr, sie/Sie
2. mein(e), dein(e), sein(e), unsere(e), eure/euer, ihr(e), Ihr(e)
3. mich, dich, ihn, sie, uns, euch, sie/Sie
4. der, die, das, die

Een voorbeeld van een Duits bezittelijk voornaamwoord is:

1. von
2. du
3. als
4. sein

Bezittelijke voornaamwoorden.
Wat bepaalt ook alweer de 'uitgang' van een bezittelijk voornaamwoord?

1. Wat mooier klinkt.
2. Het geslacht van het onderwerp van de zin.
3. Het geslacht van het woord waarop het bezittelijk vnmw betrekking heeft?
4. Geen idee.

Wanneer krijgt het bezittelijk voornaamwoord een -E?

1. mannelijk
2. onzijdig
3. vrouwelijk
4. vrouwelijk en meervoud

Wat is de betekenis van een bezittelijk voornaamwoord?

1. geeft een meewerkend voorwerp aan
2. geeft een bezit aan
3. geeft een lijdend voorwerp aan

De bezittelijke voornaamwoorden horen bij de:

1. EIN-GROEP
2. DER-GROEP

Wat zijn bezittelijke voornaamwoorden in het Duits?

1. der, dem, das, ....
2. du, er, wir, ihr, sie, ...
3. ihr, euer, Ihr, ...
4. dir, mir, ihn, ihm, ....

Bij welk fragment gaat het om een bezittelijk voornaamwoord?

1. mit dir
2. die Kirche
3. unser Haus
4. er arbeitet

oscarromerotalen.nl

oefenen 2

1.)
Ich suche ? Katze.

1. mein
2. meine

2.)
? Haus ist groß und dort ist genug Platz für alle.

1. unser
2. unsere

3.)
Ist das ? Uhr (v)? Ja, dass ist ? Uhr.

1. euere, ihre
2. euer, ihr
3. euere, ihr
4. euer, ihre

4.)
Wer hat ? Buch gesehen?

1. dein
2. deine

5.)
? Auto (o) hat die gleiche Farbe wie ? Fahrrad (o).

1. Ihre, deine
2. Ihr, dein
3. Ihre, dein
4. Ihr, deine

oefenen 3

oscarromerotalen.nl

Und jetzt üben wir die 'Sätze"