PTA transport,gaswisseling 7 uitscheiding, afweer klas 4 HGL

in de afbeelding zie je een deel van het ademhalingsstelsel van de mens.
Hoe heet onderdeel P?
1 / 35
suivant
Slide 1: Question ouverte
BiologieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

Cette leçon contient 35 diapositives, avec quiz interactifs.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

in de afbeelding zie je een deel van het ademhalingsstelsel van de mens.
Hoe heet onderdeel P?

Slide 1 - Question ouverte

enkele delen van het ademhalingsstelsel zijn; bronchiën, longblaasjes, luchtpijp.
In welke volgorde stroomt de lucht door deze delen naar binnen als je inademt?
A
bronchiën-longblaasje-luchtpijp
B
longblaasje-bronchiën-luchtpijp
C
luchtpijp-bronchiën-longblaasje
D
luchtpijp-longblaasje- bronchiën

Slide 2 - Quiz

Een aantal stappen tijdens de inademing van een mens:

1) De borstholte wordt groter
2) Lucht stroomt de longen in
3) De inhoud van de longen wordt groter
4) De ribben bewegen omhoog en de borstkast gaat iets naar voren

Zet de stappen in de juiste volgorde voor een inademing.
A
4-2-1-3
B
4-1-3-2
C
1-4-3-2
D
1-4-2-3

Slide 3 - Quiz

In welke van onderstaande organen tref je trilhaarslijmvlies aan?
A
slokdarm
B
luchtpijp
C
keelholte

Slide 4 - Quiz

Iemand die een aanval van astma krijgt, heeft moeite met uitademen. Hij gaat dan actief dieper uitademen.

Worden bij dit diepe uitademen de middenrifspieren samengetrokken? En worden de buikspieren samengetrokken?
A
alleen de buikspiren
B
alleen de middenrifspieren
C
zowel de buikspieren als de middenrifspieren

Slide 5 - Quiz

Bij beschadiging van een bloedvat komen stoffen vrij die een rol spelen bij de bloedstolling. uit welke bloeddeeltjes komen deze stoffen vrij?
A
uit de bloedplaatjes
B
uit de rode bloedcellen
C
uit de witte bloedcellen

Slide 6 - Quiz



Robert is klinisch chemisch analist. Robert onderzoekt bloed en telt onder andere de aantallen leukocyten in het bloed. Leukocyten spelen een rol bij de afweer tegen ziekteverwekkers.
Wat zijn leukocyten?


A
bloedplaatjes
B
rode bloedcellen
C
witte bloedcellen
D
virussen

Slide 7 - Quiz

Bij kinderen die worden ingeënt met de dktp-prik (difterie, kinkhoest, pokken en tetanus) en de BMR-prik(Bof, rode hond en mazelen)worden verzwakte ziekteverwekkers ingespoten. Is hierbij sprake van natuurlijke immuniteit , actieve immunisatie of van passieve immunisatie?
A
Van natuurlijke immuniteit.
B
Van actieve immunisatie.
C
Van passieve immunisatie

Slide 8 - Quiz

De lever scheidt ureum uit?
A
waar
B
niet waar

Slide 9 - Quiz

Er zijn twee hormonen die zorgen voor voldoende glucose in het bloed bij inspanning. De ene is glucagon. Wat is de andere?

Slide 10 - Question ouverte

Kris heeft op plaats 2 een vernauwing zitten. De artsen besluiten een hartinfarct te voorkomen met behulp van een stent. Wat zullen de artsen doen?
A
Er wordt met behulp van een stent een omleiding gemaakt.
B
Er wordt met behulp van een gezond stuk bloedvat een omleiding gemaakt.
C
Er wordt met behulp van een ballonnetje een stent opgeblazen in het bloedvat. Het ballonnetje wordt weggehaald en de stent blijft achter.
D
Er wordt met behulp van een stent een ballonnetje opgeblazen in het bloedvat. De stent wordt weggehaald en het ballonnetje blijft achter.

Slide 11 - Quiz

In de afbeelding is een vernauwing van de kransslagader aangegeven.
Zo’n vernauwing kan leiden tot een hartinfarct.
Als de vernauwing op plaats 2 had gezeten,
waren de gevolgen van een hartinfarct dan groter of kleiner geweest,
of maakt het niet uit? En waarom?

Slide 12 - Question ouverte

Wat is de onderdruk?
A
de bloeddruk tijdens de hartpauze
B
de bloeddruk tijdens het samentrekken van de boezems
C
de bloeddruk tijdens het samentrekken van de kamers

Slide 13 - Quiz

Een rode bloedcel die in de kleine bloedsomloop zuurstof heeft opgehaald gaat terug naar het hart.
In welk deel van het hart komt deze bloedcel als eerste terecht?

A
linkerboezem
B
linkerkamer
C
rechterboezem
D
rechterkamer

Slide 14 - Quiz

De route van de wandelvierdaagse gaat voornamelijk langs verharde wegen. Hier is de lucht minder schoon voor de wandelaars. De deelnemers kunnen allerlei kleine stofdeeltjes inademen. Wat zorgt er voor dat de lucht die we inademen zo schoon mogelijk in onze longen terecht komt?

Slide 15 - Question ouverte

Virussen kunnen worden gedood met antibiotica.
A
juist
B
onjuist

Slide 16 - Quiz

Een jonge moeder met bloedgroep A- heeft een kind gekregen waarvan de bloedgroep O+ blijkt te zijn. Het kind is helemaal gezond. Twee jaar later krijgt deze moeder haar tweede kind. Hiervan is de bloedgroep O-. Heeft dit tweede kind kans op resusziekte?
A
Ja, want de moeder is Rh-.
B
Ja, want de moeder heeft bloedgroep A en het tweede kind bloedgroep O.
C
Nee, want het tweede kind heeft geen resusantigenen.
D
Nee, want het eerste kind was gezond.

Slide 17 - Quiz

Bij een auto-immuunziekte maken witte bloedcellen antistoffen tegen het eigen lichaam.
A
juist
B
onjuist

Slide 18 - Quiz

Wat is het verschil tussen een vaccin en een serum?

Slide 19 - Question ouverte

Bananen bevatten veel kalium. Een teveel aan kalium in het bloed
wordt door de nieren uitgescheiden.
Deel P in de afbeelding geeft een deel
van de nier aan dat betrokken is bij die uitscheiding.
Hoe heet deel P

Slide 20 - Question ouverte

Urine wordt tijdelijk opgeslagen in de urineblaas. De urineblaas kan ontstoken raken door bacteriën die van buitenaf in de blaas terechtkomen.

Als deze bacteriën in een nierbekken terechtkomen, kan dat een nierbekkenontsteking veroorzaken.

Via welke delen van het uitscheidingsstelsel zijn deze bacteriën achtereenvolgens van buitenaf in een nierbekken terechtgekomen?
A
urineblaas → urinebuis → urineleider → nierbekken
B
urineblaas → urineleider → urinebuis → nierbekken
C
urinebuis → urineblaas → urineleider → nierbekken
D
urineleider → urinebuis → urineblaas → nierbekken

Slide 21 - Quiz

Het bloed van een baby moet worden onderzocht. De verpleegkundige haalt 2 mL bloed uit haar armader.

Is het afgenomen bloed zuurstofarm of zuurstofrijk?
En wordt dit bloed uit de grote of uit de kleine bloedsomloop gehaald?
A
zuurstofarm bloed uit de grote bloedsomloop
B
zuurstofarm bloed uit de kleine bloedsomloop
C
zuurstofrijk bloed uit de grote bloedsomloop
D
zuurstofrijk bloed uit de kleine bloedsomloop

Slide 22 - Quiz

Bilirubine is een afvalstof die in de lever ontstaat bij de afbraak van rode bloedcellen.
Bij sommige mensen kan bilirubine niet goed vanuit de lever naar het verteringskanaal afgevoerd worden. Een deel van deze stof komt dan in het bloed terecht.

Geef de naam van het bloedvat dat bloed met bilirubine uit de lever afvoert.

Slide 23 - Question ouverte



Mazelen is een ziekte die wordt veroorzaakt door een virus. Het mazelenvirus dringt witte bloedcellen binnen om zich te vermenigvuldigen. Na korte tijd gaan de besmette bloedcellen dood. Het virus tast vooral witte bloedcellen aan die een functie hebben bij het geheugen v an het afweersysteem.

Voor het functioneren van het afweersysteem is het belangrijk dat witte bloedcellen ziekteverwekkers kunnen herkennen.
Waaraan herkennen witte bloedcellen ziekteverwekkers?
A
aan antigenen
B
aan antistoffen
C
aan antigenen en aan antistoffen

Slide 24 - Quiz

Waterpokken is een kinderziekte die veroorzaakt wordt door een virus.
Het virus blijft na besmetting in het lichaam aanwezig en kan op latere leeftijd gordelroos veroorzaken. Bij gordelroos ontstaan er bultjes en blaasjes op de huid die veel pijn doen.

Er wordt onderzocht of ouderen tegen gordelroos beschermd kunnen worden door een vaccinatie.

Welke vorm van immunisatie is het toedienen van het vaccin met een verzwakt waterpokkenvirus?
A
kunstmatige actieve immunisatie
B
kunstmatige passieve immunisatie
C
natuurlijke actieve immunisatie
D
natuurlijke passieve immunisatie

Slide 25 - Quiz

Malaria
Malaria is een infectieziekte die vooral in Afrika voorkomt. De ziekte wordt veroorzaakt door eencellige parasieten die worden overgebracht door malariamuggen. Na een steek van een mug komen malariaparasieten met het bloed in de lever van de gestoken persoon.

Geef de namen van twee bloedvaten waardoor bloed de lever instroomt.

Slide 26 - Question ouverte

Noem een verschil in bouw tussen een ader en een slagader

Slide 27 - Question ouverte

Welke vetachtige stof in het bloed zorgt vaak voor slagaderverkalking?
A
cholesterol
B
fibrinogeen
C
kalk

Slide 28 - Quiz

Bij de afbraak van overtollige eiwitten in je lichaam ontstaat ureum.
Ureum wordt via de urine uitgescheiden.

Hoe heet het orgaan dat overtollige eiwitten afbreekt? En hoe heet een orgaan dat ureum verwijdert uit het bloed?

Slide 29 - Question ouverte

Amy heeft buikpijn. Ze neemt een pijnstiller. In haar verteringskanaal worden de werkzame stoffen uit de pijnstiller opgenomen in het bloed. Met het bloed komen de stoffen eerst in de lever terecht en daarna worden ze verder door het lichaam vervoerd.

Voor de werking van de pijnstiller kan het een nadeel zijn dat de werkzame stoffen in de lever terechtkomen.
Leg dit uit.

Slide 30 - Question ouverte

Sommige ziektes, bijvoorbeeld de kinderziekte waterpokken, krijg je maar één keer in je leven. Leg uit hoe dit kan.

Slide 31 - Question ouverte

Bloed
Op de eerste hulp van het ziekehuis wordt een patiënt binnengebracht die bij een ongeluk veel bloed verloren heeft. Hij wordt onderzocht en de dokter besluit dat deze patiënt met spoed een bloedtransfusie moet krijgen.
Welk bloedonderdeel krijg hij in ieder geval toegediend?
A
bloedplaatjes
B
bloedplasma
C
rode bloedcellen
D
witte bloedcellen

Slide 32 - Quiz

Hoe kun je het beste een allergie minder hinderlijk maken?
A
met antibiotica
B
met anti-histaminica
C
met active immunisatie
D
met passieve immunisatie

Slide 33 - Quiz

Van de patiënt moet eerst de bloedgroep worden bepaald. Hiervoor wordt eerst bloed geprikt en hiervan worden drie druppels bloed op een glaasje gelegd. Aan druppel 1 wordt anti-A, aan druppel 2 wordt anti-B en aan druppel 3 wordt
anti-Rh toegevoegd. Wat is de bloedgroep van deze patiënt?

A
A+
B
A-
C
B+
D
B-

Slide 34 - Quiz

In de afbeelding hieronder zie je een doorsnede van een nier. In welk van de
genummerde delen liggen de nierfilters?

A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 35 - Quiz