H4 - Woche 22 - Stunde 2 & 3

• Duits
• Middelbare school
• mavo, havo, vwo
• Leerjaar 3-5

H4 - Woche 22 - Stunde 2 & 3

Planung

Stunde 2:

• Wiederholen: Idioomdossier K3 & 4
• Grammatik: Relativpronomen + Aufgabe 37, 38, 39

Stunde 3: 

• Prüfung H4duG besprechen
• Grammatik Aufgabe 37, 38, 39 nachbesprechen

Ziele

• Ik ken de betekenis van veelvoorkomende en belangrijke Duitse woorden en verbreed mijn Duitse woordenschat. 

• Ik kan een betrekkelijk voornaamwoord in een bijzin herkennen en weet waar deze op terug slaat. 

• Ik kan belangrijke feitelijk informatie in verslagen, artikelen begrijpen. 

 

Vertaal: der Ausflug

Wir machen jedes Jahr einen Ausflug an der Küste.

Vertaal: der Gipfel

Der Gipfel über Umweltprobleme findet nächste Woche statt.

Vertaal: der Lebenslauf

Im Anhang gibt es meinen Lebenslauf, sowie meine Zeugnisse.

Vertaal: schaffen

Diese Probleme lösen wir schon. Das schaffen wir.

Vertaal: das Merkmal

Schwarze Sreifen sind Merkmale eines Zebras.

Vertaal: die Quelle

Wie lang ist der Rhein von der Quelle bis zur Mündung?

Vertaal: verschwenden

Wir müssen aufhören die Rohrstoffe der Natur zu verschwenden.

Vertaal: die Ausnahme

Es tut mit leid, aber für dich machen wir keine Ausnahme.

Vertaal: sondern

Ich fahre dieses Jahr nicht nach Italien, sondern nach Frankreich.

Vertaal: sich fürchten vor

Sie fürchten sich vor die Klasur.

Relativpronomen 

(betrekkelijk voornaamwoord)

Het betrekkelijk voornaamwoord verbindt hoofd- en (betrekkelijke) bijzin.

• Het verwijst naar een zelfstandig naamwoord in de hoofdzin. "Het betrekt zich op een eerder genoemd zelfstandig naamwoord". Dat gedeelte noemen we een antecedent.
• De naamval is afhankelijk van de functie van het woord in de bijzin.
  

De man, die daar staat, is mijn oom.  =   Der Mann, der dort steht, ist mein Onkel.

Beispiele

1. Der Mann, der da steht, ist ein Bekannter.

2. Der Mann, mit der schönen Tochter, ist mein Mieter.

3. Der Mann, dem du das Buch geschenkt hast, hat Geburtstag.

4. Der Mann, den du gesehen hast, ist ein Arbeitgeber.

2e naamval = herkenning

Stappenplan

• Bepaal de naamval van het betrekkelijk voornaamwoord in de bijzin. Gebruik daarbij wanneer nodig het stappenplan voor naamvallen.

• Bepaal naar welk woord in de hoofdzin het betrekkelijk voornaamwoord verwijst. 

• Bepaal het geslacht van het woord uit de hoofdzin (m, v, o, mv).

• Vul de juiste vorm van het betrekkelijk voornaamwoord in de juiste naamval in. 

Das Bild, ..... du gekauft hast, ist sehr schön.

1. der
2. dem
3. das
4. des

Das Mädchen, mit ..... ich in der Tanzstunde gehe, ist meine Freundin.

1. die
2. dem
3. der
4. das

Die Kinder, ..... der Weihnachtsmann nichts schenkte, waren sehr traurig.

1. die
2. den
3. denen
4. dem

Die Bücher, ..... da auf dem Tisch liegen, habe ich noch nie gelesen.

1. den
2. die
3. der
4. denen

Gerhard erzählt von seinem Schwager Hans, ..... er sehr bewundert, hat er viele Bergtouren gemacht .

1. dem
2. der
3. den
4. des

Der Hund, ..... da läuft, ist ein Schäferhund

1. der
2. dem
3. den
4. die

und jetzt selbst üben

Machen: Kapitel 5 - Lektion 4 Aufgabe 37, 38, 39

Zeit: 20 Minuten

Hilfsmittel: Handbuch Seite 30

Fertig = Lernen H4duA Teil 3 – Idioomdossier D-N K4 & K5 

(Prüfung Donnerstag den 10. Juni)

Hoe zou je de uitleg van vandaag willen beoordelen?

1. 1
2. 2
3. 3
4. 4

Stunde 3

Prüfung H4duG besprechen

Selbstständig: 

• abschlißen: Lektion 4 - Grammatik: Relativpronomen  Aufgabe 37, 38, 39
• Nach 20 Minuten besprechen wir die Antworten. 

Fertig = Lernen H4duA Teil 3 – Idioomdossier D-N K4 & K5

(Prüfung Donnerstag den 10. Juni)