VWO 2 - Studyflow - Grammatica - G3.1

• Nederlands
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 2

LEERDOELEN

Aan het einde van de paragraaf STUDYFLOW G3.1 WOORDSOORTEN:

1) weet je dat er naast zelfstandige werkwoorden en hulpwerkwoorden ook nog koppelwerkwoorden zijn en herken je deze koppelwerkwoorden in een zin. Je begrijpt ook de functie van koppelwerkwoorden;

LEERDOELEN

Aan het einde van de paragraaf STUDYFLOW G3.1 WOORDSOORTEN:

2) weet je wat bijwoorden zijn en kun je bijwoorden herkennen in een zin;

3) weet je wat voegwoorden zijn en herken je nevenschikkende en onderschikkende voegwoorden in een zin;

STUDYFLOW GRAMMATICA G3.1 

Bij grammatica zinsdelen benoem je de delen van een zin. (wwg, ond, enz.)

Bij grammatica woordsoorten benoem je ieder woord apart! (lw, zn, enz.)

STUDYFLOW GRAMMATICA G3.1 

KOPPELWERKWOORDEN

Er zijn verschillende soorten werkwoorden:

 Zelfstandige werkwoorden (zww)

 Hulpwerkwoorden (hww)

 Koppelwerkwoorden (kww)

STUDYFLOW GRAMMATICA G3.1 

ZELFSTANDIGE WERKWOORDEN

Als het gezegde uit één werkwoord bestaat, noemen we dat een zelfstandig werkwoord.

Je kunt dit werkwoord in de zin niet weglaten, want het is de pv.

De werkwoorden hebben vaak een duidelijke betekenis.

 Bijvoorbeeld: De kinderen eten in de keuken.

STUDYFLOW GRAMMATICA G3.1 

KOPPELWERKWOORDEN

Koppelwerkwoorden koppelen het onderwerp met een kenmerk van het onderwerp en dat is een zelfstandig naamwoord of een bijvoeglijk naamwoord.

Jan is dokter. Jan is ziek.

Ze koppelen dus iets

STUDYFLOW GRAMMATICA G3.1 

KOPPELWERKWOORDEN

zijn 

worden

blijven

blijken

lijken

schijnen

heten

voorkomen (dunken)

STUDYFLOW GRAMMATICA G3.1 

HULPWERKWOORDEN

Als er meer werkwoorden in de zin staan, is de persoonsvorm altijd hulpwerkwoord.

Hulpwerkwoorden kun je weglaten, zelfstandige werkwoorden en koppelwerkwoorden niet.

Hulpwerkwoorden ‘helpen’ om het gezegde te maken. 

Wij hebben de toets gemaakt.

STUDYFLOW GRAMMATICA G3.1 

Staan er in de zin meerdere werkwoorden? Dan heb je altijd:

Eén koppelwerkwoord óf één zelfstandig werkwoord (allebei kan niet!)

Plus hulpwerkwoord(en)

Hulpwerkwoorden zijn bijvoorbeeld: zijn, hebben, worden, zullen, kunnen, mogen, moeten, willen

STUDYFLOW GRAMMATICA G3.1 

Om te bepalen wat het belangrijkste werkwoord in de zin is -> maak de zin korter!

Hulpwerkwoorden kun je weglaten uit de zin.

Is het belangrijkste werkwoord een zelfstandig werkwoord of een koppelwerkwoord ?

  Ik zou willen rennen. / Ik wil rennen. / Ik ren.

 Ren is zelfstandig werkwoord, zou en willen zijn hulpwerkwoord.

STUDYFLOW GRAMMATICA G3.1 

1) Is het hoofdwerkwoord in de zin een koppelwerkwoord en kun je het vervangen door minstens één ander koppelwerkwoord?

2) Koppelt het koppelwerkwoord in de zin een zelfstandig naamwoord of bijvoeglijk naamwoord aan het onderwerp?

zijn – worden – blijven – blijken – lijken – heten – schijnen – voorkomen

Staat er in deze zinnen een koppelwerkwoord?

Ik heb een nieuwe mobiele telefoon.   Ik word later zangeres.

Mijn zus is heel lenig.   Ik dans graag in de disco.

 Ren is zelfstandig werkwoord, zou en willen zijn hulpwerkwoord.

STUDYFLOW GRAMMATICA G3.1 

1) Is het hoofdwerkwoord in de zin een koppelwerkwoord en kun je het vervangen door minstens één ander koppelwerkwoord?

2) Koppelt het koppelwerkwoord in de zin een zelfstandig naamwoord of bijvoeglijk naamwoord aan het onderwerp?

zijn – worden – blijven – blijken – lijken – heten – schijnen – voorkomen

Staat er in deze zinnen een koppelwerkwoord?

Ik heb een nieuwe mobiele telefoon.   Ik word later zangeres.

Mijn zus is heel lenig.   Ik dans graag in de disco.

 Ren is zelfstandig werkwoord, zou en willen zijn hulpwerkwoord.

Jan heeft hem een groot cadeau gegeven.
Welke uitspraak is waar?

1. heeft is een zelfstandig werkwoord
2. gegeven is een zelfstandig werkwoord
3. gegeven is een hulpwerkwoord
4. heeft is een koppelwerkwoord

Zij heeft nog nooit een sigaret gerookt.
gerookt =

1. koppelwerkwoord
2. zelfstandig werkwoord
3. hulpwerkwoord

Alle nieuwe klasgenoten zijn leuk.
zijn =

1. koppelwerkwoord
2. zelfstandig werkwoord
3. hulpwerkwoord

Kom je vanavond naar het vuurwerk kijken?
Kom =

1. koppelwerkwoord
2. zelfstandig werkwoord
3. hulpwerkwoord

Hij blijkt een echte onrustzaaier.
blijkt =

1. koppelwerkwoord
2. zelfstandig werkwoord
3. hulpwerkwoord

Super Mario zal (1) altijd de held uit mijn kinderjaren blijven (2).

1. 1 = kww 2 = zww
2. 1 = zww 2 = zww
3. 1 = hww 2 = kww
4. 1 = hww 2 = zww

Ondanks de aanwezigheid van de politie zijn (1) de betogers in groepjes teruggekomen (2).

1. 1 = kww 2 = zww
2. 1 = zww 2 = zww
3. 1 = hww 2 = kww
4. 1 = hww 2 = zww

STUDYFLOW GRAMMATICA G3.1 

BIJWOORDEN

Even opfrissen .....

Wat is een bijvoeglijk naamwoord?

STUDYFLOW GRAMMATICA G3.1 

BIJWOORDEN

Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord (een mooie roos).

Heeft vaak een korte en lange vorm (groot-grote).   Het spannende boek.

STUDYFLOW GRAMMATICA G3.1 

BIJWOORDEN

Een bijwoord) geeft antwoord op vragen als: Hoe? Hoelang? Hoever? Waar? Waardoor? Waarheen? Waarom? Waarover? Wanneer?

STUDYFLOW GRAMMATICA G3.1 

BIJWOORDEN

Bijwoorden die in een zin gebruikt zijn als opvulwoordjes kun je meestal weglaten. Voorbeeld: daarom, gisteren, hier, nooit niet, enz. Voorbeeld van een bijwoord:

Manneken Pis is een erg klein standbeeld in het centrum van Brussel.

erg zegt iets over het bijvoeglijke naamwoord klein

STUDYFLOW GRAMMATICA G3.1 

BIJWOORDEN EN VOORZETSELS - HET VERSCHIL

Een voorzetsel is een onderdeel van een zinsdeel en kun je niet weglaten.

Een bijwoord is een zinsdeel van één woord en kun je wel weglaten.

In de klas / ga / ik / morgen / trakteren.

Wij kwamen gisteren in een sneeuwstorm terecht.
bijwoord =

1. gisteren
2. sneeuwstorm
3. terecht
4. wij

Vandaag heb ik zeer hard gewerkt.
Welke uitspraak is waar?

1. Vandaag is een bijvoeglijk naamwoord
2. Hard is een zelfstandig naamwoord
3. Zeer is een bijwoord
4. Gewerkt is een lidwoord

Onder de les begon zij opeens te huilen.
bijwoord =

1. onder
2. zij
3. huilen
4. opeens

LEERDOELEN

Aan het einde van de paragraaf STUDYFLOW G3.1 WOORDSOORTEN:

1) weet je dat er naast zelfstandige werkwoorden en hulpwerkwoorden ook nog koppelwerkwoorden zijn en herken je deze koppelwerkwoorden in een zin. Je begrijpt ook de functie van koppelwerkwoorden;

LEERDOELEN

Aan het einde van de paragraaf STUDYFLOW G3.1 WOORDSOORTEN:

2) weet je wat bijwoorden zijn en kun je bijwoorden herkennen in een zin;

Ik kan hulpwerkwoorden, zelfstandige werkwoorden en koppelwerkwoorden benoemen in een zin.

0100

Ik weet wat bijwoorden zijn en kan deze herkennen in een zin.

0100

Aan de slag

Maken: Studyflow Grammatica G3.1 onderdeel I t/m IV

Klaar?

Ga verder met Studyflow Grammatica G3.1 onderdeel V en VI

SUCCES!!!

VORIGE LES

Aan het einde van de paragraaf STUDYFLOW G3.1 WOORDSOORTEN:

1) weet je dat er naast zelfstandige werkwoorden en hulpwerkwoorden ook nog koppelwerkwoorden zijn en herken je deze koppelwerkwoorden in een zin. Je begrijpt ook de functie van koppelwerkwoorden;

VORIGE LES EN DEZE LES

Aan het einde van de paragraaf STUDYFLOW G3.1 WOORDSOORTEN:

2) weet je wat bijwoorden zijn en kun je bijwoorden herkennen in een zin;

3) weet je wat voegwoorden zijn en herken je nevenschikkende en onderschikkende voegwoorden in een zin;

STUDYFLOW GRAMMATICA G3.1 

HOOFDZIN, BIJZIN EN VOEGWOORDEN

- In een hoofdzin staat onderwerp en persoonsvorm naast elkaar 

- In een bijzin kunnen tussen persoonsvorm en onderwerp nog andere zinsdelen staan 

STUDYFLOW GRAMMATICA G3.1 

HOOFDZIN EN BIJZIN

Hoofdzin: 

Wij gaan morgen naar het strand.

Bijzin: 

Wij gaan morgen naar het strand als de trein op tijd rijdt.

STUDYFLOW GRAMMATICA G3.1 

VOEGWOORDEN

- Voegwoorden geven het verband tussen twee zinnen aan

- Voegwoorden 'voegen' de zinnen aan elkaar

Wij gaan morgen naar het strand als de trein op tijd rijdt.

STUDYFLOW GRAMMATICA G3.1 

NEVENSCHIKKENDE VOEGWOORDEN

- Nevenschikkende voegwoorden verbinden twee hoofdzinnen, twee zinsdelen of twee woorden

- De meest voorkomende nevenschikkende voegwoorden zijn:

en, maar, want, dus, of

Ik ga morgen naar het strand en neem een leesboek mee.

STUDYFLOW GRAMMATICA G3.1 

ONDERSCHIKKENDE VOEGWOORDEN

- Onderschikkende voegwoorden verbinden een hoofdzin en een bijzin

- De meest voorkomende onderschikkende voegwoorden zijn:

als, doordat, hoewel, omdat, terwijl, wanneer, alsof

Wij gaan morgen naar het strand als de trein op tijd rijdt.

STUDYFLOW GRAMMATICA G3.1 

ENKELVOUDIGE EN SAMENGESTELDE ZINNEN

- Enkelvoudige zin: er is maar 1 persoonsvorm en 1 onderwerp - een enkelvoudige zin = een hoofdzin

Wij gaan morgen naar het strand.

STUDYFLOW GRAMMATICA G3.1 

ENKELVOUDIGE EN SAMENGESTELDE ZINNEN

- Een samengestelde zin heeft meer dan 1 persoonsvorm: hoofdzin + hoofdzin > Ik ga morgen naar het strand en neem een leesboek mee.

hoofdzin + bijzin > Wij gaan morgen naar het strand als de trein op tijd rijdt.

STUDYFLOW GRAMMATICA G3.1 

ENKELVOUDIGE EN SAMENGESTELDE ZINNEN

hoofdzin + hoofdzin > Ik ga morgen naar het strand en ik neem een leesboek mee > In deze samengestelde zin zitten 2 zelfstandige werkwoorden

hoofdzin + bijzin > Zij wordt volgend jaar dokter  als ze  afstudeert > In deze zin zit een zelfstandig werkwoord en een koppelwerkwoord

Ik doe de was omdat ik me nuttig wil maken. De hoofdzin is:

1. Ik doe de was
2. omdat ik me nuttig wil maken

Ik doe de was omdat ik me nuttig wil maken. Welke uitspraak klopt?

1. het nevenschikkende voegwoord is omdat
2. het onderschikkende voegwoord is omdat
3. er staat geen voegwoord in deze zin

De weg was glad waardoor hij slipte. Welke uitspraak klopt?

1. Deze zin bestaat uit 1 hoofdzin
2. Deze zin bestaat uit 2 hoofdzinnen
3. Deze zin bestaat uit 1 hoofdzin + bijzin
4. Deze zin bestaat uit 2 bijzinnen

De weg was glad waardoor hij slipte. Welke uitspraak klopt?

1. Het onders. voegwoord is 'waardoor'
2. Het nevens. voegwoord is 'waardoor'
3. In deze zin staat geen voegwoord

Ik pak mijn boeken en ga naar school. Welke uitspraak klopt?

1. Deze zin bestaat uit 1 hoofdzin
2. Deze zin bestaat uit 1 hoofdzin + 1 bijzin
3. Deze zin bestaat uit 2 bijzinnen
4. Deze zin bestaat uit 2 hoofdzinnen

Ik pak mijn boeken en ga naar school. Welke uitspraak klopt?

1. In deze zin staat een ondersch. voegwoord
2. In deze zin staat een nevensch. voegwoord
3. In deze zin staat geen voegwoord

Ik pak mijn boeken en ik ga naar school. Welke uitspraak klopt?

1. In deze zin staat een zww en een hww
2. In deze zin staan 2 zww
3. In deze zin staat een zww en een kww
4. In deze zin staan 2 kww

Maak een zin die bestaat uit:
2 hoofdzinnen + 1 nevenschikkend vw

Maak een zin die bestaat uit:
1 hoofdzin + 1 bijzin + ondersch. vw

Aan de slag

Maken: Studyflow Grammatica G3.1 ALLE ONDERDELEN

Klaar?

Ga verder met Studyflow Grammatica G3.2 > LEES DE INTRO + UITLEG + START MET OEFENEN

SUCCES!!!