230310 Formuleren §5+6
1 / 26
La durée de la leçon est: 45 minÉléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
Slide 2 - Diapositive
Slide 3 - Diapositive
Slide 4 - Diapositive
Slide 5 - Diapositive
Slide 6 - Diapositive
Slide 7 - Diapositive
Vul aan:
Hij gaf ___ een cadeau.
Hij gaf ___ een cadeau.
A
hen
B
hun
Slide 8 - Quiz
Vul aan:
Zij vroeg ___ of zij even aan de kant wilden gaan.
Zij vroeg ___ of zij even aan de kant wilden gaan.
A
hun
B
hen
C
aan hun
D
aan hen
Slide 9 - Quiz
Slide 10 - Diapositive
Vul aan:
Dit boek is het saaiste ___ ik ooit heb gelezen.
Dit boek is het saaiste ___ ik ooit heb gelezen.
A
dat
B
wat
Slide 11 - Quiz
Vul aan:
De jongen ___ daar loopt, is de broer van mijn buurmeisje.
De jongen ___ daar loopt, is de broer van mijn buurmeisje.
A
dat
B
wat
C
die
Slide 12 - Quiz
Vul aan:
Mieke heeft nooit zin om te voetballen ___ best gek is, want ze kan het goed.
Mieke heeft nooit zin om te voetballen ___ best gek is, want ze kan het goed.
A
dat
B
wat
Slide 13 - Quiz
Slide 14 - Diapositive
Vul aan:
De nieuwe puppy ____ ik je vertelde, komt volgende week al!
De nieuwe puppy ____ ik je vertelde, komt volgende week al!
A
over wie
B
waarover
Slide 15 - Quiz
Slide 16 - Diapositive
Slide 17 - Diapositive
Slide 18 - Diapositive
Slide 19 - Diapositive
Slide 20 - Diapositive
Slide 21 - Diapositive
Wat is de overtreffende trap van 'blond'?
A
blond
B
blonder
C
blondst
D
meest blond
Slide 22 - Quiz
Wat is de vergrotende trap van 'zuur'?
A
zuur
B
zuurer
C
zuurder
D
zuurst
Slide 23 - Quiz
Hij weet dat beter ... ik
A
als
B
dan
Slide 24 - Quiz
Wat is juist:
Karin is vijf keer sterker als/dan hij/hem.
Karin is vijf keer sterker als/dan hij/hem.
A
als hij
B
als hem
C
dan hij
D
dan hem
