Er zijn sterke en zwakke werkwoorden.
Sterke werkwoorden veranderen in de verleden tijd van klank: lopen → liepen; ruiken → roken; zoeken → zochten.
Zwakke werkwoorden veranderen in de verleden tijd niet van klank: hopen → hoopten; praten → praatten; spelen → speelden; luisteren → luisterden.
We kijken samen opdrachten na van §8