Leesvaardigheid 3 Overtuigen en beschouwen klas v1T (21-9)

Welkom V1T



Leesvaardigheid 3
1 / 34
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 34 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Welkom V1T



Leesvaardigheid 3

Slide 1 - Diapositive

Programma
  1. 10 minuten lezen
  2. Huiswerkopdrachten bespreken
  3. Leerdoelencheck / leerwerkcheck Leesvaardigheid 2
  4. Leesvaardigheid 3 Overtuigen en beschouwen
  5. Afsluiting en vooruitblik

Slide 2 - Diapositive

10 minuten lezen

Slide 3 - Diapositive

Leesvaardigheid 3: Overtuigen en beschouwen
Lesdoel: Je leert wat overtuigende en beschouwende teksten zijn en welke doelen een schrijver hiermee heeft. 

Dus we leren deze les nog twee tekstdoelen en tekstsoorten naast het tekstdoel informeren en de tekstsoort informerende tekst. 

Wie weet al wat overtuigen is? En wie weet wat beschouwen is? 

Slide 4 - Diapositive

Wat is filmtoerisme? (vraag 8a)

Slide 5 - Carte mentale

Waarom is filmtoerisme zo belangrijk voor fans? (vraag 8b)

Slide 6 - Carte mentale

Hoe heeft Waysdorf filmtoerisme onderzocht? (vraag 8c)

Slide 7 - Carte mentale

Waarom is niet iedereen blij met filmtoerisme? (vraag 8d)

Slide 8 - Carte mentale

Zie jij jezelf ooit aan filmtoerisme doen of heb je dat al gedaan? (vraag 8e)

Slide 9 - Carte mentale

Waarom is de tekst 'Filmtoerisme' een informerende tekst? (vraag 9a)

Slide 10 - Carte mentale

Was de informatie voor jou helemaal nieuw of wist je er al iets vanaf? (vraag 9b)
A
Helemaal nieuw
B
Ik wist er al iets vanaf

Slide 11 - Quiz

Omschrijf in je eigen woorden wat 'informatie' eigenlijk is. (vraag 9c)

Slide 12 - Carte mentale

Noem twee voorbeelden van informerende teksten.

Slide 13 - Carte mentale

Wat is het doel van een informerende tekst?
A
de lezer informatie geven
B
de lezer overhalen om iets te doen
C
de lezer iets leuks laten lezen

Slide 14 - Quiz

Waar of niet waar?
Een informerende tekst is objectief en bevat veel feiten.
A
waar
B
niet waar

Slide 15 - Quiz

Is dit een
informerende
tekst?
A
ja, want de tekst 'leert ' je iets
B
ja, want de tekst geeft informatie
C
nee, want er zit heel duidelijk een mening in
D
nee, want de tekst bevat geen feiten

Slide 16 - Quiz

Wat zou je weghalen uit deze tekst om ervoor te zorgen dat het tekstdoel alleen informeren is?






Slide 17 - Carte mentale

Leesvaardigheid 3: Overtuigen en beschouwen
Doel: Je leert wat overtuigende en beschouwende teksten zijn en welke doelen een schrijver hiermee heeft. 

Dus we leren deze les nog twee tekstdoelen en tekstsoorten naast het tekstdoel informeren en de tekstsoort informerende tekst. 

Wie weet al wat overtuigen is? En wie weet wat beschouwen is? 

Slide 18 - Diapositive

Overtuigen
In een overtuigende tekst staat de mening van de schrijver centraal.

De schrijver wil de lezer overtuigen van zijn gelijk. 

Dit doet de schrijver met argumenten (redenen). 

Voorbeelden: recensie, ingezonden brief, column

Slide 19 - Diapositive

Slide 20 - Diapositive

Beschouwen
Met een beschouwende of opiniërende tekst zorgt de schrijver ervoor dat de lezer zelf een mening kan vormen over het onderwerp.

De schrijver kan voor- en nadelen geven of verschillende meningen van deskundigen. 

Voorbeelden: sommige krantenartikelen en tijdschriftartikelen

Slide 21 - Diapositive

Slide 22 - Diapositive

Het uur U. Waarom we nu moeten ingrijpen om het milieu te redden.
A
beschouwend
B
overtuigend

Slide 23 - Quiz

Lekker laten uitslapen! Hoe nieuwe inzichten in het puberbrein de lesroosters zouden moeten beïnvloeden.
A
beschouwend
B
overtuigend

Slide 24 - Quiz

Huiswerk maken: overschat of broodnodig?
A
beschouwend
B
overtuigend

Slide 25 - Quiz

Leraar: een beroep met vele gezichten.
A
beschouwend
B
overtuigend

Slide 26 - Quiz

Daarom duurzaam.
A
beschouwend
B
overtuigend

Slide 27 - Quiz

IJsberenarlarm! De zin en onzin van klimaatverandering.
A
beschouwend
B
overtuigend

Slide 28 - Quiz

Opdrachten maken
  • Maak opdracht 3 en 4 op pagina 15 van je boek. 
  • Je krijgt voor het maken van deze opdrachten 15 minuten de tijd, daarna bespreken we de antwoorden. 
  • Je mag zachtjes overleggen met je buur. 
  • Klaar? Ga nog even in je leesboek lezen.
timer
15:00

Slide 29 - Diapositive

Opdracht 3 nakijken
a Mening: Je kunt maar beter in bed blijven vandaag.
Argument: Je hebt griep.
b Mening: Ik zit vaak uren te lezen in de bibliotheek.
Argument: Het is een fijne plek om te zijn.
c Mening: Wonen in een boerengat lijkt me vreselijk saai.
Argument: Ze hebben er vast geen internet.
d Mening: Eet minder vlees!
Argument: Dan doe je tenminste écht iets voor het milieu.
e Mening: Het is raar dat rottweilers ‘hoogrisicohonden’ zijn.
Argumenten: Mechelse herders staan niet op die lijst én zijn toch veel meer betrokken bij bijtincidenten.

Slide 30 - Diapositive

Opdracht 4 nakijken
a De vragensteller vindt dat haar dochter van 19 gewoon moet meebetalen aan het huishouden.
b De vragensteller ondersteunt haar mening met drie argumenten: (1) haar dochter is een werkende medebewoner, (2) het bedrag dat ze vraagt is veel lager dan de huur bij een ander en (3) haar dochter kan het bedrag makkelijk betalen van haar loon.
c De dochter vindt het belachelijk dat ze moet meebetalen aan het huishouden.
d De dochter ondersteunt haar mening met twee argumenten: (1) niemand van haar vrienden hoeft iets te betalen en (2) haar moeder moet het gewoon fijn vinden dat ze bij haar wil wonen.
e De tekst is beschouwend. De schrijver beschrijft namelijk twee verschillende meningen: haar eigen mening en die van haar dochter. Hierdoor heeft de lezer de mogelijkheid om zelf een mening te vormen over het onderwerp. De schrijver maakt dit zelfs expliciet met de vraag ‘wat vindt u?’.

Slide 31 - Diapositive

Waar of niet waar?
Bij een beschouwende tekst mag de lezer zelf een mening vormen.
A
waar
B
niet waar

Slide 32 - Quiz

Wat is het verschil tussen een informerende en een overtuigende tekst?
A
Bij een informerende tekst komt de mening van de schrijver minder naar voren dan bij een overtuigende tekst.
B
In een informerende tekst heb je alleen feiten, bij een overtuigende tekst alleen meningen.
C
Een informerende tekst is helemaal objectief en een overtuigende tekst helemaal niet.

Slide 33 - Quiz

Afsluiting en vooruitblik
Volgende les: do 28 september
  • Huiswerk: maken opdr. 6 en 7 (p. 17) + leren p. 14
  • Meenemen: leesboek, boek, pen, schrift en LAPTOP
  • Programma: leesvaardigheid 4

Slide 34 - Diapositive