Modale hulpwerkwoorden o.t.t.

Modalverben (präsens)
1 / 22
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2,3

Cette leçon contient 22 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Modalverben (präsens)

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

Wat is een modaal werkwoord?
Een modaal werkwoord  (Modalverb)

  • staat samen met een infinitief (heel werkwoord) van een ander werkwoord in een zin
  •  verandert de betekenis van het werkwoord dat in de infinitief staat

Slide 4 - Diapositive

Heb je dat in het Nederlands ook?
Ja, kijk maar:
'hij eet' -> zegt iets over wat hij op het moment doet.
'hij wil eten' -> hier verandert het werkwoord 'willen' de betekenis van 'eten' en de zin: het is zijn wens iets te eten.
'hij kan eten' -> hier net zo: hij kan eten, maar moet niet.

'willen' en 'kunnen' zijn voorbeelden van modale werkwoorden.


Slide 5 - Diapositive

Wat is er nu anders?
             zwak werkwoord:            modaal werkwoord 'können':
ich               wohn e                          ich                kann -
du                wohn st                         du                kann st
er/sie/es   wohn                           er/sie/es    kann -
wir               wohn en                        wir                könn en
ihr                wohn t                            ihr                könn t
sie/Sie       wohn en                         sie/Sie       könn en

Slide 6 - Diapositive

Modalverben Deutsch
  • dürfen   (= mogen)
  • können (= kunnen)
  • mögen  (= lusten, lekker vinden, houden van)
  • müssen (= moeten als noodzaak)
  • sollen  (= moeten als wens of bevel van een ander)
  • wollen  (= willen)
  • möchten (=graag willen) 
  • (wissen = weten - geen modaal ww, maar net zo vervoegd)

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Diapositive

Vergelijk de stamvorm en de uitgangen
Bij een modaal werkwoord in het Duits:

  • Enkelvoud (ich, du, er/sie/es) verandert de stamklinker
  • Ich + er/sie/es krijgen geen uitgang

  • Meervoud gaat dus gewoon volgens "esttenten" en hoef je niet apart te leren 

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Diapositive

Wat helpt je bij het leren?
  • Bij 4 van deze werkwoorden is de klinker in het enkelvoud zoals in het Nederlandse enkelvoud:
    - dürfen (= mogen, ik mag)   ->  ich darf
    - können (= kunnen, ik kan)   -> ich kann
    - müssen (= moeten, ik moet) -> ich muss
    - wollen (= willen, ik wil)  -> ich will

Slide 11 - Diapositive

Maak nu een paar oefeningen,
vertaal:
hij kan

A
Er könne
B
Er kann
C
Er kannt
D
Er könnt

Slide 12 - Quiz

Vertaal:
jij mag
A
du darfst
B
du magst
C
du darf
D
du mag

Slide 13 - Quiz

Vertaal:
hij houdt van

Slide 14 - Question ouverte

Vertaal:
wij moeten weg (anders missen we de bus)

Slide 15 - Question ouverte

Vertaal:
jij weet

Slide 16 - Question ouverte

Vertaal:
wij weten

Slide 17 - Question ouverte

Vertaal:
hij mag

Slide 18 - Question ouverte

Vertaal:
Tom vindt ijs lekker.

Slide 19 - Question ouverte

Vertaal:
Jij kan goed Duits.

Slide 20 - Question ouverte

Vertaal:
Wij willen.

Slide 21 - Question ouverte

Vragen?

Slide 22 - Diapositive