Nederlands - Talent - 3 vmbo- GT - 5.3 Woorden

Nederlands - Talent - 3 vmbo-GT

5.3 Woorden
1 / 36
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

Cette leçon contient 36 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Nederlands - Talent - 3 vmbo-GT

5.3 Woorden

Slide 1 - Diapositive

Leerdoelen

Woorden X.3

  • Ik kan de betekenis van een woord omschrijven.
  • Ik kan bij een omschrijving het juiste woord kiezen.
  • Ik kan het juiste woord in een zin zetten.
  • Ik begrijp de betekenis van de woorden en ik kan er zelf een zin mee maken.


 

Slide 2 - Diapositive

Leren

5.3 Woorden    blz.  192


  • woord  - betekenis
  • betekenis - woord
  • juiste woord in zin kunnen zetten
  • zelf zin maken met woord
timer
0:10

Slide 3 - Diapositive

Oefenen: woord - betekenis

Je leest het moeilijke woord.


Jij typt de betekenis.



Slide 4 - Diapositive

Wat is de betekenis van ...
1. code

Slide 5 - Question ouverte

Wat is de betekenis van ...
2. gebruikelijk

Slide 6 - Question ouverte

Wat is de betekenis van ...
3. routine

Slide 7 - Question ouverte

Wat is de betekenis van ...
4. in staat stellen

Slide 8 - Question ouverte

Wat is de betekenis van ...
5. sensor

Slide 9 - Question ouverte

Oefenen: betekenis - woord

Je leest de betekenis. 


Jij typt het moeilijke woord.

Slide 10 - Diapositive

Welk woord hoort bij deze omschrijving?
6. demonstratief, uitdagend

Slide 11 - Question ouverte

Welk woord hoort bij deze omschrijving?
7. verstandig, op verstandige wijze

Slide 12 - Question ouverte

Welk woord hoort bij deze omschrijving?
8. passen (bij iemand anders)

Slide 13 - Question ouverte

Welk woord hoort bij deze omschrijving?
9.

Slide 14 - Question ouverte

Welk woord hoort bij deze omschrijving?
10. iedereen kijkt naar

Slide 15 - Question ouverte

Oefenen: maak een zin met een moeilijk woord.
  • Maak een zin met het gegeven woord.
  • De betekenis van het woord moet daarin duidelijk worden.
  • Gebruik een hoofdletter aan het begin.
  • Zet een punt, vraagteken of uitroepteken aan het einde.

Slide 16 - Diapositive

Maak een zin met het woord:
11. amper

Slide 17 - Question ouverte

Maak een zin met:
12. audicien

Slide 18 - Question ouverte

Maak een zin met:
13. limiet

Slide 19 - Question ouverte

Maak een zin met het woord:
14. commercieel

Slide 20 - Question ouverte

Maak een zin met het woord:
15. initiatief

Slide 21 - Question ouverte

Oefenen: welk woord past in de zin?

Slide 22 - Diapositive

16. Welk woord past in de zin?
Toen de keeper geblesseerd raakte, moest de reservekeeper ............!
A
aan de bak
B
het doet me deugd
C
in de gordijnen
D
van koers veranderen

Slide 23 - Quiz

17. Welk woord past in de zin?
.......... dat mijn lievelingstante uit Australië twee weken komt logeren.
A
alle ogen zijn gericht op
B
ostentatief
C
wijselijk
D
het doet me deugd

Slide 24 - Quiz

18. Welk woord past in de zin?
De blootfoto's van deze BN'er hebben zijn ............. geen goed gedaan.
A
sensor
B
code
C
reputatie
D
audicien

Slide 25 - Quiz

19. Welk woord past in de zin?
Een rijbewijs halen is een kostbare ......................
A
reputatie
B
aangelegenheid
C
amper
D
proportie

Slide 26 - Quiz

20. Welk woord past in de zin?
..................... heeft op deze plek een café gestaan.
A
van oudsher
B
met rasse schreden
C
wijselijk
D
kenmerkend

Slide 27 - Quiz

. Welk woord past in de zin?
A

Slide 28 - Quiz

Oefenen: meerkeuzevragen

Slide 29 - Diapositive

Wat is de betekenis van het woord?
16.

A

Slide 30 - Quiz

Wat is de betekenis van het woord?
.

A

Slide 31 - Quiz

Wat is de betekenis van het woord?
.

A

Slide 32 - Quiz

Wat is de betekenis van het woord?
.
A

Slide 33 - Quiz

Wat is de betekenis van het woord?
.

A

Slide 34 - Quiz

Wat is de betekenis van het woord?
.

A

Slide 35 - Quiz

Einde

Bedankt voor  jouw aandacht en bijdrage.


Goed gewerkt!

Slide 36 - Diapositive