Quizzzztime vormen van het werkwoord

lesdoel
  • Je herkent de werkwoordvorm;
  • Je past de tijdproef toe om de persoonsvorm te vinden;
  • Je spelt de persoonsvorm in de t.t. en de v.t. correct;
  • Je spelt het voltooid deelwoord correct;
  • Je spelt het Engelse werkwoord correct
1 / 36
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 36 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 15 min

Éléments de cette leçon

lesdoel
  • Je herkent de werkwoordvorm;
  • Je past de tijdproef toe om de persoonsvorm te vinden;
  • Je spelt de persoonsvorm in de t.t. en de v.t. correct;
  • Je spelt het voltooid deelwoord correct;
  • Je spelt het Engelse werkwoord correct

Slide 1 - Diapositive

Welke vormen van het werkwoord ken je nog?

Slide 2 - Carte mentale

De vormen van het werkwoord
Persoonsvormen
Deelwoorden twee groepen 
--> voltooid deelwoord
--> tegenwoordig deelwoord
Infinitieven


Slide 3 - Diapositive

Persoonsvormen
We noemen werkwoorden persoonsvormen als ze de tijd in een zin aangeven:
- tegenwoordige of verleden tijd:  hij vraagt, hij vroeg
- enkelvoud of meervoud: ik vraag, wij vragen
 

Slide 4 - Diapositive

Hoe vind ik de persoonsvorm?
Je vindt de persoonsvorm door de zin in een andere tijd te zetten.
Het woord dat verandert, is de persoonsvorm.

Slide 5 - Diapositive

Wat doe ik met alle andere werkwoorden in de zin?

Slide 6 - Diapositive

Wat doe ik met alle andere werkwoorden in de zin?
Langer maken in de verleden tijd:
- hoor je een 'd, schrijf je een 'd;
- hoor je een 't, schrijf je een 't.
Of je haalt -en  van het infinitief en checkt of de laatste letter in het  
't kofschip/ 't ex-fokschaap staat.


Slide 7 - Diapositive

Check!
Herken je de vorm van het werkwoord?
Pas je de juiste spelling toe?

Slide 8 - Diapositive

De meubelmaker legt uit hoe je een bank (bekleden)............
A
bekleed
B
beklede
C
bekleedt
D
bekleedde

Slide 9 - Quiz

De kosten die Aygul vorige week maakte, zijn door de baas (vergoeden)...........
A
Vergoed
B
vergoedt

Slide 10 - Quiz

Als je ziek bent, is het de bedoeling dat je dit tijdig (melden) .........
A
meld
B
melde
C
meldt
D
meldde

Slide 11 - Quiz

Gisteren (promoten) ............ de student zijn website op social media.
A
promootte
B
promoote
C
promote

Slide 12 - Quiz

De stylist (googelen) ........ vaak naar nieuwe trends.
A
googeld
B
googelt

Slide 13 - Quiz

Fatima (racen) ........... als een speer naar de bushalte.
A
ract
B
raced
C
racet

Slide 14 - Quiz

Hij (deleten) ............ zijn gegevens vandaag.
A
delet
B
deletet
C
deletete

Slide 15 - Quiz

Werktijd
Hoofdstuk 2.4  p.278   Engelse werkwoorden
Hoofdstuk 2.5 p. 282   Alles door elkaar
Check antwoorden met het antwoordblad.

Daarna test jezelf! 
Zie kopieblad opdracht 17 en 19 (lees de opdracht goed voordat je begint met vragen beantwoorden).
Met alles klaar? Door met woordenschat!

Slide 16 - Diapositive

De computers worden vandaag geïnstalleerd.
Wat is de pv?

Slide 17 - Carte mentale

Zijn vader is blij met zijn auto.
Wat is de pv?

Slide 18 - Carte mentale

Mijn vriend .......... dat een goed idee(vinden tt)
A
vind
B
vond
C
vondt
D
vindt

Slide 19 - Quiz

De jongen ... (worden t.t.) naar huis gebracht.
A
word
B
wordt
C
werd
D
werdt

Slide 20 - Quiz

Stotterend...(bekennen t.t.) Christiaan zijn fout.
A
bekent
B
bekend

Slide 21 - Quiz

De infinitief
De infinitief wordt ook wel 'het hele werkwoord in de tegenwoordige tijd'. De standaardvorm in woordenboeken.

Voorbeelden:
rijden, betalen, gebeuren, kiezen, vragen etc.

Slide 22 - Diapositive

De docent wil alles wel uitleggen.
Welk ww is de infinitief?
A
wil
B
uitleggen

Slide 23 - Quiz

Morgenmiddag willen wij wel langskomen.
Welk woord is de infinitief?
A
wel
B
langskomen
C
willen

Slide 24 - Quiz

Deelwoorden 
Het voltooid deelwoord:
--> wordt gebruikt om de tijd van de zin te voltooien
--> gefietst, gekocht, gebeurd, verdeeld, verhuisd
Het tegenwoordig of onvoltooid deelwoord:
--> wordt gevormd door aan de infinitief +d of +de toe te voegen
--> geeft meestal aan dat iets tegelijk met iets anders gebeurt.
--> Hij gaat fietsend naar huis
--> Al pratend loopt hij door de gang

Slide 25 - Diapositive

Heb je alles gezien?
Wat is het voltooid deelwoord?
A
gezien
B
heb

Slide 26 - Quiz

Hebben jullie gehoord dat we over twee weken al vakantie hebben?
Wat is het voltooid deelwoord?
A
hebben
B
gehoord
C
weken

Slide 27 - Quiz

Lachend vertelde hij een mop.
Welk werkwoord is het tegenwoordig deelwoord?
A
vertelde
B
lachend

Slide 28 - Quiz

Alles door elkaar

Slide 29 - Diapositive

Stotterend bekent Christiaan zijn fout.
Welk werkwoord is het tegenwoordig deelwoord?
A
bekent
B
stotterend

Slide 30 - Quiz

Ik ...(besteden) gisteren geen aandacht aan school.
A
besteed
B
besteedt
C
besteedde
D
bestede

Slide 31 - Quiz

De fanatieke schaatster ging de Elfstedentocht...(lopen) voltooien.
A
lopend
B
lopent

Slide 32 - Quiz

...(branden t.t.) je zus haar vingers aan de kachel?
A
brand
B
brandt
C
branden
D
brandde

Slide 33 - Quiz

De nieuwe student ....(vertellen t.t.) over zijn oude school.
A
verteld
B
vertelde
C
vertelt
D
verteldde

Slide 34 - Quiz

Jouw zus ...(vinden t.t.) ik beter dan mijn broer.
A
vindt
B
vind
C
vond
D
vondt

Slide 35 - Quiz

Slide 36 - Carte mentale