T1C week 21

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 1

Nederlands

T1C

Wat gaan we doen?

- Herhaling: wat hebben we vorige week gedaan?

- Werkwoordspelling: hoe werkt dat schema ook alweer?

- Aan de slag: oefenquiz (20 vragen) als voorbereiding op de toets van volgende week

Herhaling: vorige week?

- Oefenblad 4 nagekeken en 5 gemaakt en ingeleverd

- Antwoorden nakijken oefenblad 4

Werkwoordspelling

Opdracht (30 minuten)

- Kijk met het boekje met werkbladen en antwoordbladen je antwoorden op werkblad 5 na, als je dat nog niet gedaan hebt;

- Maak de oefenquiz in de lessonup. Bekijk daarna je score en welk cijfer je gehaald zou hebben.

Casper (branden, vt) zijn vingers gisteren

1. brande
2. brandde
3. brandden
4. branden

Maar iedereen heeft weleens (falen, vd)

1. gefaald
2. gefaalt
3. gefalen

Ook Marle en Noa hebben (beloven, vd)

1. belooft
2. beloovt
3. beloofd
4. beloovd

hun vingers niet meer te (branden, inf)

1. brandden
2. brandde
3. brande
4. branden

(vinden, tt) je deze les ook zo leuk?

1. vin
2. vint
3. vindt
4. vind

(vinden, tt) je broer deze pizza lekker?

1. vindt
2. vind
3. vint

Meneer Velthuis (vinden, tt) het hopelijk wel lekker.

1. vind
2. vint
3. vindt

Afgelopen weken (besteden, vt) we veel tijd aan werkwoordspelling

1. besteden
2. besteede
3. besteedden
4. besteeden

Als mevrouw Krepel nu eens een beetje (opschuiven, tt)...

1. opschuift
2. opschuifd
3. opschuivt
4. opschuivd

Heeft iedereen zijn naam in de chat (vermelden, vd)?

1. vermeld
2. vermelt
3. vermeldt

Mevrouw Cooper (zetten, vt) de lessonup er gisteren nog op.

1. zet
2. zetten
3. zette
4. zat

Sommige leerlingen (finishen, vt) de lessonup al eerder.

1. finishden
2. finishten
3. finishen
4. finishdten

Maar ze zijn daarvoor flink (straffen, vd).

1. gestraft
2. gestrafd
3. gestrafft
4. gestraffd

En nu (gebeuren, tt) het gelukkig niet meer.

1. gebeurt
2. gebeurd
3. gebeurdt

En anders is het strafwerk ook weer zo (gebeuren, vd).

1. gebeurt
2. gebeurd
3. gebeurdt

Hopelijk hebben jullie van deze quiz wat (leren, vd).

1. geleerd
2. geleert
3. geleerdt

Dan (beloven, tt) dat veel voor de toets.

1. beloovt
2. beloovd
3. beloofd
4. belooft

Hij heeft de (vinden, bn) foto's weggelegd.

1. gevonden
2. gevonde
3. gevondden

De (vergroten, bn) foto's heb ik ingelijst.

1. vergrote
2. vergroten
3. vergrootte
4. vergrootten

De (redden, bn) jongen was heel erg bang geweest.

1. gerede
2. geredden
3. geredde

Cijfer berekenen

Je moet 70% goed hebben voor een voldoende, volgens de norm. Dat is in dit geval 14 vragen goed voor een 5,5.

Tel je goede antwoorden op, een goed antwoord per punt. Bekijk op de volgende slide wat je cijfer zou zijn.

Extra oefenen?

- Cambiumned.nl

- Op Niveau: bijspijkeren (blok 7) spelling

- Gespeld.nl