Grammatica

Dat nieuwe boek zou ik graag willen hebben.
Wat is het werkwoordelijk gezegde?

A
dat nieuwe boek
B
zou hebben
C
zou willen hebben
D
zou graag willen hebben
1 / 15
suivant
Slide 1: Quiz
NederlandsMBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 15 diapositives, avec quiz interactifs.

time-iconLa durée de la leçon est: 15 min

Éléments de cette leçon

Dat nieuwe boek zou ik graag willen hebben.
Wat is het werkwoordelijk gezegde?

A
dat nieuwe boek
B
zou hebben
C
zou willen hebben
D
zou graag willen hebben

Slide 1 - Quiz

Wat is de persoonsvorm?
De gevluchte gevangene zat al hoog en breed in Mexico.
A
gevangene
B
zat
C
hoog
D
in Mexico

Slide 2 - Quiz

Wat is het meewerkend voorwerp?
Ik geef Ans een kop koffie
A
Ik
B
geef
C
Ans
D
koffie

Slide 3 - Quiz

Aan de waterkant bloeien de mooiste bloemen.
Aan de waterkant is ..
A
lijdend voorwerp
B
meewerkend voorwerp
C
bijwoordelijke bepaling
D
voorzetselvoorwerp

Slide 4 - Quiz

Veel mensen kopen kleding niet meer in de winkel.
kopen is
A
persoonsvorm
B
onderwerp
C
lijdend voorwerp
D
bijwoordelijke bepaling

Slide 5 - Quiz

Veel mensen kopen kleding niet meer in de winkel.
in de winkel is
A
persoonsvorm
B
onderwerp
C
lijdend voorwerp
D
bijwoordelijke bepaling

Slide 6 - Quiz

Veel mensen kopen kleding niet meer in de winkel.
kleding is
A
persoonsvorm
B
onderwerp
C
lijdend voorwerp
D
bijwoordelijke bepaling

Slide 7 - Quiz

De postbode heeft het cadeau aan ze gegeven.
het cadeau is
A
persoonsvorm
B
lijdend voorwerp
C
meewerkend voorwerp
D
bijwoordelijke bepaling

Slide 8 - Quiz

Lian geeft morgen een cadeau aan Linde.
morgen is
A
lijdend voorwerp
B
meewerkend voorwerp
C
bijwoordelijke bepaling
D
onderwerp

Slide 9 - Quiz

Lian geeft morgen een cadeau aan Linde.
een cadeau is
A
werkwoordelijk gezegde
B
lijdend voorwerp
C
meewerkend voorwerp
D
bijwoordelijke bepaling

Slide 10 - Quiz

Wat is de bijwoordelijke bepaling in de volgende zin.
Hans zit op een mooi bankje.
A
Hans
B
zit
C
op een mooi bankje
D
er is geen bijwoordelijke bepaling

Slide 11 - Quiz

Wat is het lijdend voorwerp in de volgende zin.
Hans zit op een mooi bankje.
A
Hans
B
zit
C
op een mooi bankje
D
er zit geen lijdend voorwerp in de zin

Slide 12 - Quiz

Wat is het onderwerp in de volgende zin.
Morgen ga ik naar mijn oma.
A
Morgen
B
ga
C
ik
D
oma

Slide 13 - Quiz

Wat is het meewerkend voorwerp in de volgende zin.
Erik geeft aan Piet een nieuwe auto.
A
geeft
B
aan Piet
C
een nieuwe auto
D
er zit geen meewerkend voorwerp in

Slide 14 - Quiz

Wat is de bijwoordelijke bepaling in de volgende zin.
Erik geeft aan Piet een nieuwe auto.
A
geeft
B
aan Piet
C
een nieuwe auto
D
er zit geen bijwoordelijke bepaling in de zin

Slide 15 - Quiz