werkwoordspelling

Spelling
  1. Opfrisfilmpje 
  2. Oefeningen (meerkeuze)
  3. Oefeningen op papier
  4. Antwoorden
  5. Afsluiting
1 / 18
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, havoLeerjaar 2

Cette leçon contient 18 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Spelling
  1. Opfrisfilmpje 
  2. Oefeningen (meerkeuze)
  3. Oefeningen op papier
  4. Antwoorden
  5. Afsluiting

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Vidéo

Korte meerkeuzequiz

Slide 3 - Diapositive

werkwoordspelling
A
hij bediend
B
hij bedient

Slide 4 - Quiz

werkwoordspelling
A
Het hout is opgebrandt.
B
Het hout is opgebrand.

Slide 5 - Quiz

Het gebeur... regelmatig dat men fouten maakt in werkwoordspelling.
A
gebeurd
B
gebeurt
C
gebeurdt

Slide 6 - Quiz

Afgelopen weken (besteden) we veel tijd aan werkwoordspelling.
A
besteden
B
besteede
C
besteedden
D
besteeden

Slide 7 - Quiz

werkwoordspelling
A
Zij begeleiden de vrouw naar huis gisteren
B
Zij begeleidden de vrouw naar huis gisteren.

Slide 8 - Quiz

Het gebeur... regelmatig dat men fouten maakt in werkwoordspelling.
A
gebeurd
B
gebeurt
C
gebeurdt
D
gebeurdde

Slide 9 - Quiz

Vin.. jij werkwoordspelling moeilijk om te leren?
A
Vindt
B
Vind
C
Vint
D
Vintd

Slide 10 - Quiz

Voor de volgende opdrachten heb je een schrift nodig om de antwoorden op de schrijven.

Slide 11 - Diapositive

Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Lien

Werkwoordenoefening werkwoordpakket 1 antwoorden
1. dalen v.dw. De vliegtuigen zijn veilig gedaald
2. delen vt De kinderen deelde hun speelgoed.
3. drogen tt Wij drogen samen de vaat.
4. halen v.dw. Heb jij je broertje al van school gehaald?
5. huren vt Opa huurde een fiets toen hij in Drenthe was.
6. leveren vt De bloemist leverde op tijd de bloemen af.
7. proberen tt Probeer jij eens of jij dat ook kan.

Slide 14 - Diapositive

8. waaien tt Het waait flink op het strand vandaag.
9. bonzen v.dw. Het meisje heeft hard op de deur gebonsd.
10. razen vt De trein raasde met flinke snelheid voorbij.
11. reizen tt De koningin reist graag met haar eigen trein.
12. vrezen vt Vreesde hij dat hij zou verliezen?
13. beven vt De prins beefde van angst toen hij de draak zag.
14. durven tt Ik durf echt niet van die toren te springen.

Slide 15 - Diapositive

15. geloven vt De kleuter geloofde dat de tovenaar echt was.
16. leven v.dw. De kluizenaar heeft altijd in zijn eentje geleefd.
17. knikken vt De meisjes knikten vrolijk toen ik ze iets vroeg.
18. roken v.dw. Ik heb heel lang gerookt.
19. slikken tt Oma slikt braaf haar medicijnen.
20. smeken tt De gevangene smeekte om een glaasje water.

Slide 16 - Diapositive

21. snoepen vt Kinderen snoepten graag van de kersenboom.
22. staken v.dw. De arbeiders hebben hun werk gestaakt.
23. straffen vt De meester strafte de ondeugende kinderen.
24. vissen v.dw. De mooie dame heeft naar een complimentje gevist.

Slide 17 - Diapositive

Bedankt voor de les!

Slide 18 - Diapositive