Formatieve toets 12.1&12.2

Thema 13: Erfelijkheid en evolutie




Benodigheden
- Werkboek en schrift
- Pen, potlood, etc.
- iPad

Cijfer
- NEE




Lesson Up
Ja




Tassen in
de tassenkast
Telefoons in de telefoontas
1 / 16
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 16 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Thema 13: Erfelijkheid en evolutie




Benodigheden
- Werkboek en schrift
- Pen, potlood, etc.
- iPad

Cijfer
- NEE




Lesson Up
Ja




Tassen in
de tassenkast
Telefoons in de telefoontas

Slide 1 - Diapositive

today''s program 



test-je-zelf / formatieve toets erfelijkheidsvraagstukken




Slide 2 - Diapositive

Een vrouw met blauwe ogen krijgt een kind met bruine ogen. Het allel voor B bruine ogen is dominant over het allel voor b blauwe ogen. Welk(e) genotype(n) kan de vader gehad hebben?
A
BB
B
Bb
C
BB en Bb
D
Bb en bb

Slide 3 - Quiz

BIj een dier zijn de volgende eigenschappen bekend:
A = krullend haar
a = sluik haar

Bij welke kruising is de kans het grootst op zoveel mogelijk jongen met sluik haar?
A
Aa x aa
B
Aa x Aa
C
AA x aa
D
AA x Aa

Slide 4 - Quiz

Sommige mensen zijn niet in staat om pigment te vormen in hun huid, in hun haren en in de iris van hun ogen. Zo iemand wordt een albino genoemd.
Bij mensen is het gen voor albinisme recessief. Een echtpaar krijgt een tweeling. De ene baby heeft een donkere huid. De andere baby is een albino.
Kan deze tweeling één-eiig zijn? En twee-eiig?
A
alleen één-eiig
B
alleen twee-eiig
C
zowel één-eiig als twee-eiig

Slide 5 - Quiz

Iemand, die in staat is zijn tong op te rollen is in het bezit van het allel R. Een persoon die zijn tong niet kan oprollen (rr) heeft twee zusters, die dit wel kunnen. Zijn beide ouders kunnen dit ook. Wat zijn de mogelijke genotypen van de ouders en van de zusters?
A
Ouders RR en Rr, zusters RR en/of Rr.
B
Ouders Rr en Rr, zusters alleen RR.
C
Ouders RR en Rr, zusters alleen Rr.
D
Ouders Rr en Rr, zusters RR en/of Rr.

Slide 6 - Quiz

Een vrouw heeft bloedgroep A en de man heeft bloedgroep B. Ze krijgen een kind met bloedgroep 0. Wat zijn de genotypen van de ouders?
A
IAi en IBi
B
IAIA en IBi
C
IAi en IBIB
D
IAIB en ii

Slide 7 - Quiz

De bloemkleur van viooltjes wordt bepaald door intermediaire overerving. De allelen zijn AP = paars en AG= geel. Het heterozygoot genotype geeft roze bloemen.
Wat is de kans op roze viooltjes als je paarse met gele viooltjes kruist?
A
25%
B
50%
C
75%
D
100%

Slide 8 - Quiz

De bloemkleur van viooltjes wordt bepaald door intermediaire overerving. De allelen zijn AP = paars en AG= geel. Het heterozygoot genotype geeft roze bloemen.
Uit een kruising tussen roze viooltjes, komen onder andere 528 roze viooltjes. Hoeveel paarse viooltjes zou je uit dezelfde kruising krijgen?

A
0
B
circa 260
C
circa 530
D
circa 800

Slide 9 - Quiz

Uit een kruising van eenplant met haarloze bladeren en een plant met behaarde bladeren komen nakomelingen met doorns op de stengel. Hoe noemt men dit fenotype
A
co-dominant
B
intermediair

Slide 10 - Quiz

Persoon nummer 4 heeft als enige blauwe ogen (genotype is bb). De rest heeft bruine ogen. Van welke personen in deze stamboom kun je met zekerheid zeggen dat ze het genotype Bb hebben?
A
1 en 2
B
1 en 3
C
2 en 3
D
2 en 5

Slide 11 - Quiz

In de afbeelding is een stamboom de overerving van albinisme bij een gezin weergegeven. De ouders uit dit gezin krijgen krijgen een vierde kind. Hoe groot is de kans dat dit kind pigment heeft?
A
25%
B
50%
C
75%
D
100%

Slide 12 - Quiz

Sommige planten zijn niet in staat bladgroen te vormen. Dit zogenaamde albinisme berust op de aanwezigheid van een recessief allel. Bij een tabaksplant die heterozygoot is voor deze eigenschap treedt zelfbestuiving op. Er ontstaan 600 zaden. Na kieming ontstaan hieruit kiemplanten.
Hoeveel van deze kiemplanten zullen naar verwachting albino zijn?

A
0
B
150
C
300
D
600

Slide 13 - Quiz

Twee ratjes worden gekruist. Beide ratten zijn bruin. Ze krijgen in drie jaar 26 jongen. Daarvan zijn er 19 bruin en 7 wit.
Welke eigenschap is dominant en geef de genotypen van de ouders?

A
Bruin = dominant Ouders: Aa x Aa
B
Bruin = dominant Ouders: AA x Aa
C
Wit = dominant Ouders: Aa x Aa
D
Wit = dominant Ouders: aa x aa

Slide 14 - Quiz

Krijgt een jongen het X-chromosoom van zijn vader of moeder?
En van wie heeft hij het Y-chromosoom gekregen?

A
Het X-chromosoom kan alleen van zijn moeder komen; het Y-chromosoom alleen van zijn vader.
B
Het X-chromosoom kan alleen van zijn vader komen; het Y-chromosoom alleen van zijn moeder.
C
Het X-chromosoom kan zowel van zijn vader als moeder komen; het Y-chromosoom alleen van zijn vader.
D
Het X-chromosoom kan zowel van zijn vader als moeder komen; het Y-chromosoom alleen van zijn moeder.

Slide 15 - Quiz

Bij konijnen komen verschillende vachtkleuren voor, zoals een donkere vacht en een vachtkleur die ’Himalaya-type’ wordt genoemd. Het gen voor donkere vachtkleur is dominant (A).
De stamboom in afbeelding 6 geeft de overerving van de vachtkleur in een konijnenfamilie
weer. Geef de genotypen van konijn 1, 2 en 3.

A
1 = AA ; 2 = AA ; 3 = aa
B
1 = Aa ; 2 = AA ; 3 = aa
C
1 = Aa of AA ; 2 = Aa of AA ; 3 = aa
D
1 = Aa ; 2 = Aa ; 3 = aa

Slide 16 - Quiz