4.1 fictie les 1

1 / 24
suivant
Slide 1: Vidéo
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

Cette leçon contient 24 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Vidéo

Wat vind je van het filmfragment wat je net hebt gezien?

Slide 2 - Question ouverte

Welk boek of welke film vond je heel spannend? Noteer 1 titel.

Slide 3 - Question ouverte

Wat maakt een boek/film spannend?

Slide 4 - Carte mentale

Niets aan de hand...
Lees tekst 1 in je boek op blz 136.

Slide 5 - Diapositive

Waar speelt het verhaal zich af?

Slide 6 - Question ouverte

Wat is de hoofdpersoon aan het doen?

Slide 7 - Question ouverte

Welk gevaar dreigt er?

Slide 8 - Question ouverte

Welke vraag heb je na het lezen van dit fragment?

Slide 9 - Question ouverte

Hoe noem je zo'n vraag die je net gesteld hebt?

Slide 10 - Question ouverte

Spanning
Een verhaal is spannend als je steeds verder wilt lezen. Spanning ontstaat doordat het verhaal
vragen bij je oproept over de afloop van een gebeurtenis, of over de afloop van het hele verhaal.
Zulke vragen noemen we spanningsvragen. Als je een antwoord wilt op die vragen, móét je wel
doorlezen.
Voorbeelden van spanningsvragen zijn:
• Mag de hoofdpersoon meespelen in het nationale jeugdteam?
• Lukt het de hoofdpersoon om achter het geheim van zijn beste vriend te komen?
• Zal het wel goed aflopen met de hoofdpersoon nu hij in zo’n gevaarlijke situatie zit?

Slide 11 - Diapositive

Slide 12 - Vidéo

Hoe noem je het wanneer op het spannendste stukje van het verhaal gestopt wordt?

Slide 13 - Question ouverte

Niets aan de hand (vervolg)
Lees tekst 3 op blz 137

Slide 14 - Diapositive

Is de spanningsvraag die je had na het lezen van tekst 1 beantwoord?
A
ja
B
nee

Slide 15 - Quiz

Eindigt tekst 3 met een cliffhanger?
A
ja
B
nee

Slide 16 - Quiz

Niets aan de hand (vervolg 2)
Leest tekst 4 op blz 137.

Slide 17 - Diapositive

De schrijfster heeft wel/niet gebruikgemaakt van een griezelige of spannende omgeving, want...

Slide 18 - Question ouverte

De schrijfster stelt een gebeurtenis wel/ niet uit, want...

Slide 19 - Question ouverte

De schrijfster gebruikt in de fragmenten een cliffhanger / geen cliffhanger, want...

Slide 20 - Question ouverte

Deze fragmenten roepen spanningsvragen / geen spanningsvragen op, want...

Slide 21 - Question ouverte

Wie is de hoofdpersoon?

Slide 22 - Question ouverte

Wat lees je in de volgende zinnen? 'Sven knikt en hijgt nog na. Zijn benen voelen als spaghetti, slap en trillerig. Hij veegt met de rug van zijn hand over zijn kletsnatte voorhoofd. Hij rilt. Wat heeft hij het opeens koud!
A
een gedachte van Sven
B
hoe Sven zich voelt

Slide 23 - Quiz

Is dit boek fictie?
A
Ja, maar dit zou wel echt kunnen gebeuren.
B
Ja, want dit zou nooit echt kunnen gebeuren.
C
Nee, dit is duidelijk een voorbeeld van non-fictie.

Slide 24 - Quiz