Wat moet je kennen/ kunnen H4 taalverzorging 2kg

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo g
• Leerjaar 2

Wat je moet kennen/ kunnen H4 taalverzorging 

Wat gaan we doen?

lezen

lessonup taalverzorging

zinsontleding werkblad

Waaruit bestaat het so?

Deel 1: meewerkend voorwerp + zinsontleding

Deel 2: verwijswoorden

Deel 3: verkleinwoorden

Hoe kan je leren?

Bekijk nog eens de theorie filmpjes van H4 taalverzorging

Bekijk de opdrachten. Hoe heb je die gemaakt?

Extra oefenen in de methode of op cambiumned

Zinsontleding

Welke zinsdelen moet je kennen?

- pv + gezegde

- onderwerp

- lijdend voorwerp

- meewerkend voorwerp

pv + gezegde

pv = belangrijkste werkwoord uit de zin

Hoe vind ik de persoonsvorm?

Gezegde = alle werkwoorden uit de zin, dus ook de pv!

Het hele team wil liever bowlen dan naar een escaperoom gaan.
Wat is de persoonsvorm?

1. het hele team
2. wil
3. bowlen
4. gaan

De klanten willen sneller geholpen worden in de Jumbo.
Wat is het gezegde?

1. De klanten
2. willen
3. willen sneller geholpen
4. willen geholpen worden

Onderwerp

Onderwerp = om wie of wat de zin gaat

Onderwerp vinden: wie of wat + persoonsvorm?

Hij koopt een lamp.

Wie of wat koopt? Hij 

De roze tas staat al een week in de gang.
Wat is het onderwerp

1. tas
2. staat in de gang
3. De roze tas
4. staat

Lijdend voorwerp

Lijdend voorwerp vinden: wat + gezegde + onderwerp?

Ik ga voor mijn zus een aardbeientaart bakken.

Wat ga ik bakken? een aardbeientaart

Die armband heb ik gekocht in Barcelona.
Wat is het lijdend voorwerp?

1. Die armband
2. heb gekocht
3. ik
4. in Barcelona

Meewerkend voorwerp

Meewerkend voorwerp = aan wie of voor wie iets is

Meewerkend voorwerp vinden:

Aan/voor wie + gezegde +onderwerp + lijdend voorwerp?

Voor mijn oma koop ik elke week een bosje bloemen.

Voor wie koop ik een bosje bloemen? Voor mijn oma

De politie gaf mij een bekeuring voor fietsen zonder licht.
Wat is het meewerkend voorwerp?

1. De politie
2. gaf een bekeuring
3. mij
4. voor fietsen zonder licht

Ik geef mijn zus even haar oorbellen terug.
Wat is het meewerkend voorwerp?

1. ik
2. mijn zus
3. geef terug
4. haar oorbellen

Verwijswoorden

mijn	bezit
mij	persoon
jouw	bezit
jou	persoon

Ik zag gisteren ...... zus.

1. jou
2. mij
3. jouw

Die tas is van ......

1. mijn
2. jou
3. jouw
4. mij

Verkleinwoorden

bloem	bloempje
stoel	stoeltje
ring	ringetje
bel	belletje
paraplu	parapluutje

Wat is het verkleinwoord van afbeelding?

1. afbeeldingje
2. afbeeldinkje
3. afbeeldingetje
4. afbeeldingtje

Wat is het verkleinwoord van portemonnee?

1. portemoneetje
2. portemonneeje
3. portemonneetje
4. portemonnee

Wat ga je doen?

Maken werkblad zinsontleding