2C 3 juni Taalverzorging herhaling H4

2C Nederlands
3 juni 
1 / 23
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2,3

Cette leçon contient 23 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

2C Nederlands
3 juni 

Slide 1 - Diapositive

Planning
  • Voorlezen
  • Herhaling Taalverzorging H4 

Slide 2 - Diapositive

Voorlezen
Katvis

Slide 3 - Diapositive

Hoe vind je het meewerkend voorwerp?

Slide 4 - Question ouverte

Wat is de persoonsvorm?

De bakker gaf de klant een zak broodjes.
A
De klant
B
De bakker
C
Een zak broodjes
D
gaf

Slide 5 - Quiz


Wat is het onderwerp?

De bakker gaf de klant een zak broodjes.

Slide 6 - Question ouverte

Wat is het gezegde?

De bakker gaf de klant een zak broodjes.

Slide 7 - Question ouverte

Wat is het lijdend voorwerp?

De bakker gaf de klant een zak broodjes.

Slide 8 - Question ouverte

Wat is het meewerkend voorwerp?

De bakker gaf de klant een zak broodjes.

Slide 9 - Question ouverte

Wat is het lijdend voorwerp?

Peter stuurt zijn vakantiefoto's aan zijn oma.

Slide 10 - Question ouverte

Wat is het meewerkend voorwerp?

Peter stuurt zijn vakantiefoto's aan zijn oma.

Slide 11 - Question ouverte

Wat is het lijdend voorwerp?

Mijn zus heeft mij vanochtend een kaart gegeven.

Slide 12 - Question ouverte

Wat is het meewerkend voorwerp?

Mijn zus heeft mij vanochtend een kaart gegeven.

Slide 13 - Question ouverte

Verwijswoorden

Als ergens een bezit achter staat, dan gebruik je
A
mij
B
mijn

Slide 14 - Quiz

Wat is juist?

Wat is jou/jouw mening?
A
jouw
B
jou

Slide 15 - Quiz

Wat is juist?

De fiets die daar staat, is van mij/mijn
A
mij
B
mijn

Slide 16 - Quiz

Wat is juist?

Hij heeft al me/mijn snoepjes opgegeten.
A
me
B
mijn

Slide 17 - Quiz

Wat is het verkleinwoord van pop?

Slide 18 - Question ouverte

Wat is het verkleinwoord van crème?

Slide 19 - Question ouverte

Wat is het verkleinwoord van glas?
A
glasje
B
glaasje

Slide 20 - Quiz

Wat is juist?

puberteit of pubertijd
A
puberteit
B
pubertijd

Slide 21 - Quiz

Wat is juist?

majesteit of majestijt
A
majestijt
B
majesteit

Slide 22 - Quiz

Zelf aan de slag
Nieuw Nederlands -> hoofdstuk 4 --> extra opdrachten --> Taalverzorging grammatica/formuleren/spelling

Slide 23 - Diapositive