Samenvatting grammar U4

GOOD AFTERNOON

1 / 45
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolvmbo t, havo, vwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 45 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

GOOD AFTERNOON

Slide 1 - Diapositive

Goals
At the end of this lesson...
  • You will have practice the grammar from unit 4

Slide 2 - Diapositive

Don't forget the ''realistische opdracht'' tomorrow! (vergeet ook niet op inleveren te klikken)
Homework
Pick at least four ''test jezelf'' tasks to do before your test next week!

Tomorrow you can ask your last questions. 

Slide 3 - Diapositive

GRAMMAR UNIT 4
4.1
4.3
Adverbs
4.2
Present Simple
Can + helewekwoord
4.4
Could/ Couldn't
4.5
Some/ Any
4.7
to be going to
4.6
Short Answers

Slide 4 - Diapositive

Quiz time !
Quiz time!

Slide 5 - Diapositive

Present Simple

Slide 6 - Diapositive

Wanneer gebruik je de present simple?
A
Als iets nu aan de gang is
B
Als iets in de toekomst gaat gebeuren
C
Als iets altijd, nooit of regelmatig gebeurt
D
Als iets in het verleden is gebeurt

Slide 7 - Quiz

Waar of niet waar: De present simple kan voorkomen in zinnen die bevestigend, ontkennend of vragen zijn
A
Waar
B
Niet waar
C
Geen idee

Slide 8 - Quiz

Welke zin staat in de 'present simple'?
A
I am writing a story at the moment
B
I never said I wanted a cat
C
I have worked all day long
D
I usually eat hamburgers on Friday

Slide 9 - Quiz

(Not- to cry) present simple
The baby ..... all the time.

Slide 10 - Question ouverte

(to watch) present simple
We ..... a nice film every evening.

Slide 11 - Question ouverte

(to call) Present simple
....... he never ....... his friend?

Slide 12 - Question ouverte

Adverbs

Slide 13 - Diapositive

Wat zijn 'adverbs'?

Slide 14 - Question ouverte

Waar staan adverbs in de zin?
(vraag 1/2)
A
Aan het eind
B
Aan het begin
C
Vóór het hoofdwerkwoord
D
Ná het hoofdwerkwoord

Slide 15 - Quiz

Waar staan adverbs in de zin?
(vraag 2/2)
A
Aan het eind
B
Aan het begin
C
Voor een vorm van 'to be'
D
Ná een vorm van 'to be'

Slide 16 - Quiz

Waar is de adverb goed in de zin gebruikt?
A
I never sing in public
B
We play always games after school
C
She goes really to her grandmother
D
They have finished just their test

Slide 17 - Quiz

Waar is de adverb goed in de zin gebruikt?
A
He watches always GTST at night
B
I think still our class is cool
C
They already are finished with the work
D
We are never doing that again!

Slide 18 - Quiz

Can / Could

Slide 19 - Diapositive

Waar of niet waar: Can betekent 'kunnen'?
A
Waar
B
Niet waar

Slide 20 - Quiz

Waar of niet waar: Could betekent ook 'kunnen'?
A
Waar
B
Niet waar

Slide 21 - Quiz

Could betekent 'zou kunnen'. Wat betekent het nog meer?
A
Zou lukken
B
Zou vinden
C
Zou mogen
D
Zou lijken

Slide 22 - Quiz

Wanneer je aan je moeder wil voorstellen dat jullie vanavond uit eten gaan, welke vorm gebruik je dan?
A
Could
B
Can

Slide 23 - Quiz

Some + Any

Slide 24 - Diapositive

Waar of niet waar: SOME en ANY betekenen allebei hetzelfde
A
Waar
B
Niet waar

Slide 25 - Quiz

Sleep de juiste vorm naar de juiste zin
Bevestigend
Ontkennend
Vragend
I'd like some sweets, please
Sorry, we don't have any milk
Do you have any money?

Slide 26 - Question de remorquage

Vul de regel aan: Je gebruik ANY bij ...
A
Bevestigende en ontkennende zinnen
B
Bevestigende en vragende zinnen
C
Ontkennende en vragende zinnen
D
Alleen bij ontkennende zinnen

Slide 27 - Quiz

Vul de regel aan: Je gebruikt SOME bij....
A
Bevestigende zinnen
B
Ontkennende zinnen
C
Vragende zinnen
D
Bevestigende en vragende zinnen

Slide 28 - Quiz

Short answers 

Slide 29 - Diapositive


What is the correct Short Answers?
"Do you like to go with me?" - Yes, ...
A
you do
B
I do
C
you like
D
I like

Slide 30 - Quiz


"Is he nice?" - No, ...

Slide 31 - Question ouverte


"Are Jill and Quinty your friends?" - No, ...

Slide 32 - Question ouverte


"Is Mick from France?" - No, ...

Slide 33 - Question ouverte

To be going to

Slide 34 - Diapositive

Wanneer gebruik je ''to be going to''?
A
Als iets nu gebeurd
B
Als iets in het verleden is gebeurd
C
Als er iets in de toekomst gaat gebeuren

Slide 35 - Quiz

What are you going to do this weekend? (Answer in English!)

Slide 36 - Question ouverte

Watch out! That tree ___ fall down!
A
am going to
B
are going to
C
is going to

Slide 37 - Quiz

I'm ___ fix it today
A
going not to
B
going to not
C
not going to
D
to not going

Slide 38 - Quiz


They ___ sleep.
A
am not going to
B
is not going to
C
are not going to

Slide 39 - Quiz

Welk onderdeel vindt jij het moeilijkst?

Slide 40 - Question ouverte

The present simple

Slide 41 - Diapositive

Some time to work/ask questions!
30 minutes 
test jezelf (4 opdrachten op minimaal 60%)
Af + goed? - get ahead
Af + minder goed? - catch up

Slide 42 - Diapositive

Hoe voel jij je nu over de toets van volgende week?
Awesome!
Meh...
Very bad!

Slide 43 - Sondage

Ik wil heel graag een meetellend cijfer voor boekverslag 3
YES!
Niet per se...
Nope!

Slide 44 - Sondage

Ik wil heel graag een meetellend cijfer voor boekverslag 4
YES!
Niet per se...
Nope!

Slide 45 - Sondage