Inhoudswoorden

Inhoudswoorden
Ga naar Lessonup.app en voer de onderstaande code in:
Start
1 / 21
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsBasisschoolGroep 8

Cette leçon contient 21 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Inhoudswoorden
Ga naar Lessonup.app en voer de onderstaande code in:
Start

Slide 1 - Diapositive

Doel van de les:
Aan het einde van de les weet je wat inhoudswoorden zijn en kun je de inhoudswoorden vinden in een zin.

Slide 2 - Diapositive

Wat zijn ook alweer inhoudswoorden
- werkwoorden
- bijvoeglijk naamwoorden
- Zelfstandig naamwoorden
- bijwoorden

Slide 3 - Diapositive

Werkwoorden:
Een werkwoord zegt wat een mens, ding of dier doet.
Bijvoorbeeld: lopen, sporten, slapen
Let op: Hebben, zijn en worden zijn ook werkwoorden!

Slide 4 - Diapositive

Zelfstandignaamwoorden:
Dit zijn mensen, dieren, dingen, namen, plaatsen, landen.
Je kunt er  vaak een lidwoord voor zetten.
Bijvoorbeeld: Opa, olifant, spiegel, lucht, Nederland

Slide 5 - Diapositive

Bijvoeglijk naamwoord:
Vertelt iets over het zelfstandig naamwoord:
de rode trui
 de mooie ketting
de houten tafel
het lieve konijntje


Slide 6 - Diapositive

Bijwoord:
1. Als een woord aangeeft waar, wanneer en hoe iets gebeurt.
Bijvoorbeeld: Vandaag zijn we allemaal op school. Vandaag
2. Vertelt iets over het bijvoeglijk naamwoord of werkwoord.
Bijvoorbeeld: Dat is een zeer interessante ontdekking. - Zeer vertelt iets over interessante.
3. Vertelt iets over een ander bijwoord.
Bijvoorbeeld: Hij loopt heel snel. Heel vertelt iets over snel.

Slide 7 - Diapositive

Zij heeft een mooie, nieuwe auto gekocht.
Wat voor inhoudswoord is nieuwe?
A
Werkwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
Bijvoeglijknaamwoord
D
Bijwoord

Slide 8 - Quiz

In Nederland vieren we koningsdag op 27 april.
Welk inhoudswoord is Nederland?
A
Bijwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
Bijvoeglijk naamwoord
D
werkwoord

Slide 9 - Quiz

Italië is de hele terechte winnaar geworden.
Hele is een....?
A
Zelfstandig naamwoord
B
Bijvoeglijk naamwoord
C
werkwoord
D
bijwoord

Slide 10 - Quiz

Volgend jaar wordt het toernooi gehouden in Italië!
Wordt is een....?
A
werkwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
bijwoord

Slide 11 - Quiz

Benoem de zelfstandig naamwoorden:
Sheila is alsnog een zorgzame vrouw geworden.

Slide 12 - Question ouverte

Benoem de bijvoeglijk naamwoorden en zelfstandig naamwoorden.
Heb jij in die blauwe luchtballon gevaren?

Slide 13 - Question ouverte

Wat zijn de werkwoorden in de zin?
Wat heeft deze winkelier jou gegeven?

Slide 14 - Question ouverte

Wat is het bijvoeglijk naamwoord?
Hebben zij in die rode auto gereden?

Slide 15 - Question ouverte

Wat is het bijwoord?
Morgen komt Tom niet naar school.

Slide 16 - Question ouverte

Wat is het bijwoord?
Daar woont de timmerman.

Slide 17 - Question ouverte

Wat is het bijwoord?
Dat kasteel is ontzettend oud.

Slide 18 - Question ouverte

Wat is het bijwoord?
Lucas kan hard rennen.

Slide 19 - Question ouverte

Zelfstandig werken
Stap 1: Maak het werkblad.

Stap 2: Leg het werkblad op de hoek van je tafel.

Stap 3: Ga verder aan je werkwoordspellingtekening.

Stap 4: Ga rustig lezen in je leesboek. 

Slide 20 - Diapositive

Wat heb je vandaag geleerd?

Slide 21 - Carte mentale