1. Na een zelfstandige, mededelende zin komt een
punt.
2. Wanneer je twee zinnen samenvoegt tot een nieuwe zin, gebruik je een komma (staat tussen twee persoonsvormen, voor verbindingswoorden, voor de bijzin).
3. Als twee zelfstandige zinnen sterk met elkaar samenhangen, kun je een puntkomma gebruiken, maar een punt mag ook.
Stef wil later chirurg worden; zijn vader werkt ook in het ziekenhuis.
4. Als twee zelfstandige zinnen met elkaar samenhangen, vormt de tweede zin soms een verklaring of reden bij de eerste zin. In dat geval verbind je ze met een dubbele punt.
Ik sport drie keer per week: dat is goed voor de conditie.
Lea spreekt vier talen: Nederlands, Engels, Duits en Spaans.
Merel zei: "Ga je vanavond mee naar de film?" (citaat)