4.2 Stedelijke burgerij

Pak je boek en werkboek
lezen par 4.2
maken opdr. 1 t/m 5, 8
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Pak je boek en werkboek
lezen par 4.2
maken opdr. 1 t/m 5, 8

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoel
Aan het eind van deze les kun je  uitleggen:
  • Hoe de zelfstandigheid van de steden toenam 
  •  Welke groepen in de steden leefden 
  • Hoe de vrijheid van Europeanen toenam 



Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Burgerrecht kun je kopen
eis: jaar en 1 dag in stad wonen
Geestelijken  waren ook beschermd door het stadsrecht
Burgerschap werd verkregen via koop en in bepaalde gevallen door schenking: iemand werd dan met het burgerschap vereerd. Het burgerrecht was vererfbaar. Buiten de stad gaan wonen maakte een eind aan het recht.
De burger genoot de bescherming van de stad en had het recht zijn beroep als zelfstandige uit te oefenen en lid te worden van een gilde. Hij kon functies bekleden in het bestuur van de stad en werd naar het recht van de stad berecht, ook bij strafbare feiten elders begaan. En hij had recht op steun.

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

De macht van de steden groeide en die van de lagere edel nam af. 
De horigheid en het hof-stelsel verdwenen geleidelijk.  
Horigen trokken naar de steden. Om dit te stoppen namen de edelen maatregelen: 
  • herendiensten werden afgeschaft, boeren moesten in plaats daarvan geld betalen 
 Toch was er meer onvrijheid op het platteland dan in de stad. 
De eerste bewoners van steden kregen meer vrijheden doordat ze van de heer van hun gebied privileges kregen. 
 Later kregen stedelingen stadsrechten van hun heer zodat ze zichzelf konden besturen met eigen wetten en stadsmuren mochten bouwen. 
In ruil voor de privileges en stadrechten kregen vorsten invloed in de stad via een baljuw of schout. 
 


Slide 9 - Tekstslide

schutterij
'voorzieningen' in de stad.  
De schutterij zorgde voor de veiligheid van de stad. 

Slide 10 - Tekstslide


Werken in een gilde
  • Omdat de oogst groter werd, hoefde niet iedereen meer boer te zijn: er ontstaan andere beroepen: ambachten
  • Mensen met hetzelfde ambacht zitten in een gilde.
  • Het gilde controleerde de kwaliteit van de producten en stelde de verkoopprijs vast.
  • Bij ziekte en overlijden kreeg het gezin hulp van het gilde.
De meeste gilden hadden een prachtig gildehuis. Hier werden, behalve vergaderingen, ook feesten gehouden. Heel het leven draaide om het gilde.
Voorbeelden van ambachten in een middeleeuwse stad:
- smid
- bakker
- timmerman
- meubelmaker
- brouwer
- kleermaker

Slide 11 - Tekstslide

Van leerling 
tot meester
  • Je mag alleen een eigen bedrijf hebben, als je lid van een gilde bent.

  • Hiervoor moet je eerst meester worden:
  1. Je begon al erg jong als leerling;
  2. Daarna werd je gezel;
  3. En pas als je meesterproef had gedaan kon je meester worden. Je was dan vaak al ver boven de 30 jaar!
Middeleeuwse ambachtslieden aan het werk.

Slide 12 - Tekstslide

Alle burgers van een stad vielen onder het stadsrecht. De volgende inwoners hoorden niet tot de burgerij: vrouwen, arbeiders, los werkvolk en bedelaars, geestelijken en joden. 
Het stadsbestuur bestond vaak uit leden van enkele koopmansfamilies. Ze zaten in de stadsraad van schepenen en bestuurden vanuit het raadhuis. 
 Naast deze stadsraad was er in Nederlandse steden een vroedschap. Vanaf de 13e eeuw werden in veel steden burgemeesters benoemd als leiders van het dagelijks bestuur. 
De stadsraden hadden veel taken: ze legden o.a. belastingen op en lieten openbare bouwwerken maken. 
Veel burgers waren ambachtslieden die lid konden worden van een schutterij: een gewapende burgerwacht. Het burgerrecht was ook nodig om lid te worden van een gilde: beroepsvereniging in een stad. In sommige steden hadden gilden invloed in het stadsbestuur. 

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Steden werden machtig door hun groeiende rijkdom en vorsten werden afhankelijk van hun geld en steun. Steden vochten mee in oorlogen om hun belangen veilig te stellen door huursoldaten in dienst te nemen. 

Slide 15 - Tekstslide

De te leren stof
1.1 Jagers-verzamelaars
1.2 Opkomst landbouw
1.3 De eerste steden
2.1 De Griekse oudheid
2.2 Het Romeinse Rijk
3.2 Hofstelsel en horigheid 
3.3 Feodaal stelsel 
4.1 De opkomst van de steden 
4.2 Stedelijke burgerij 
+ kenmerkende aspecten en begrippen





Slide 16 - Tekstslide

Tiplijst
  • Lees de vraag goed. Zo weet je wat je moet doen. Het kan zijn dat er in een vraag meerdere dingen van je worden gevraagd. Vaak worden er in vragen jaartallen, namen en kernbegrippen genoemd.
  • Formuleer een volledig antwoord. Schrijf een zin op (start met een hoofdletter, eindig met een punt).
  • Let op de belangrijkste begrippen in de vraag. 
  • Vermijd vage termen en algemeenheden: hij, zij, daar, toen, die landen, de mensen, hiermee (waarmee?). Gebruik daarom de juiste namen/begrippen/woorden/jaartallen enz.
  • Als er een verschil wordt gevraagd, noem dan de twee onderdelen.
  • Als er in de vraag staat: ‘gebruik de bron’, gebruik dan ook de bron.
  • Geen citaten met: ‘woord….woord’
  • Niks tussen haakjes
  • Werk gestructureerd/gebruik de vraag in je antwoord

Slide 17 - Tekstslide

Begrippen uit deze les:

Slide 18 - Tekstslide

Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd.

Slide 19 - Open vraag


Stel 1 vraag over iets dat je deze
les nog niet zo goed hebt begrepen.

Slide 20 - Open vraag