Alle burgers van een stad vielen onder het stadsrecht. De volgende inwoners hoorden niet tot de burgerij: vrouwen, arbeiders, los werkvolk en bedelaars, geestelijken en joden.
Het stadsbestuur bestond vaak uit leden van enkele koopmansfamilies. Ze zaten in de stadsraad van schepenen en bestuurden vanuit het raadhuis.
Naast deze stadsraad was er in Nederlandse steden een vroedschap. Vanaf de 13e eeuw werden in veel steden burgemeesters benoemd als leiders van het dagelijks bestuur.
De stadsraden hadden veel taken: ze legden o.a. belastingen op en lieten openbare bouwwerken maken.
Veel burgers waren ambachtslieden die lid konden worden van een schutterij: een gewapende burgerwacht. Het burgerrecht was ook nodig om lid te worden van een gilde: beroepsvereniging in een stad. In sommige steden hadden gilden invloed in het stadsbestuur.