Grammatica woordsoorten

Grammatica woordsoorten
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

Grammatica woordsoorten

Slide 1 - Tekstslide

Programma
-Ophalen kennis
5 min
-Zelfstandig naamwoord, lidwoord en bijvoeglijk naamwoord
10 min
-Soorten werkwoorden
15 min
-Klassikaal oefenen
15 min
-Zelfstandig oefenen


30 min


Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen
Wat behandelen we vandaag?

  • Je weet wat de kenmerken en functie zijn van zelfstandige naamwoorden, lidwoorden, bijvoeglijke naamwoorden en werkwoorden;
  • Je kan bepalen welke woorden tot deze vier woordsoorten behoren;
  • Je kan beredeneren waarom een woord tot een van deze vier woordsoorten behoort;
  • Je kan zelf nieuwe voorbeelden bedenken van zinnen die bijzonderheden hebben met deze vier woordsoorten. 

Slide 3 - Tekstslide

Wat weet je nog over woordsoorten?

Slide 4 - Woordweb

Zelfstandig naamwoord, lidwoord en bijvoeglijk naamwoord

Zelfstandig naamwoord --> mensen, dieren, planten of dingen. 
Je kunt er die of dat voorzetten, je kunt er enkelvoud of meervoud van maken en je kunt er verkleinwoorden van maken. 
Lidwoord --> de, het en een. 
Bijvoeglijk naamwoord --> geeft extra informatie over een zelfstandig naamwoord. 
-Vaak direct voor het zelfstandig naamwoord. 
-Soms na een zelfstandig naamwoord. 
-Soms zelfstandig, achter een lidwoord. 
-Vaak trappen van vergelijking.
-Kan afgeleid zijn van een werkwoord.
-Soms meerdere achter elkaar. 

Slide 5 - Tekstslide

Werkwoord
Werkwoord --> Geeft aan wat er in een zin gebeurt. Geeft aan dat het onderwerp iets is of doet. 
Werkwoordsvormen --> geven een persoon en getal aan.
  • Onvoltooid tegenwoordige tijd --> Daar loopt een koe.
  • Onvoltooid vertelden tijd --> Daar liep een dodo. 
  • Voltooid tegenwoordige tijd --> Daar heeft een koe gelopen. 
  • Voltooid verleden tijd --> Daar had een dodo gelopen. 
  • Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd --> Daar zal een koe lopen. 
  • Onvoltooid verleden toekomende tijd -->  Daar zou een dodo lopen.
  • Voltooid tegenwoordige toekomende tijd --> Daar zal een koe gelopen hebben. 
  • Voltooid verleden toekomende tijd --> Daar zou een dodo gelopen hebben. 
  • Voltooid deelwoord --> Actie of toestand is voorbij. 
  • Onvoltooid deelwoord --> Actie of toestand is nog bezig. 

Slide 6 - Tekstslide

Werkwoord
Wijs --> Werkwoorden kunnen op drie manieren of "wijzen" iets beschrijven.
  •  Aantonende wijs --> geeft feit of handeling aan. Beschrijft wat er gebeurt of hoe iets is. Ik ben de klassenvertegenwoordiger. 
  • Gebiedende wijs --> drukt een bevel of gebod uit. Beschrijft wat er gedaan moet worden of hoe iets moet zijn. Vertel het aan de stad. 
  • Aanvoegende wijs --> geeft een wens aan. Beschrijft hoe je zou willen dat iets is of gebeurt. Hij leve lang, hoera, hoera. 
De onbepaalde wijs noem je ook wel infinitief: het hele werkwoord. 

Slide 7 - Tekstslide

Werkwoord

Hoofdwerkwoord --> Als er één werkwoord in de zin staat. De hond ligt op de bank. 
Hulpwerkwoord --> Extra werkwoorden in de zin. De hond heeft op de bank gelegen. Voegen een klein beetje extra informatie toe.
Zelfstandig werkwoord --> Geeft aan dat er iets gebeurt of dat iemand iets doet. De wind waait door de bomen. 
Koppelwerkwoord --> Een werkwoord waar de betekenis zijn inzit. Ze koppelen een toestand of eigenschap aan iets of iemand. Je bent bijzonder. 

Slide 8 - Tekstslide

Zelfstandig naamwoord
Lidwoord
Bijvoeglijk naamwoord
Zelfstandig werkwoord
Hulpwerkwoord
Koppelwerkwoord
Hiermee geef je een doen-betekenis aan een zin. 
Hiermee geef je een naam aan een persoon, dier of ding. 
Deze woordsoort komt voor in twee soorten: bepaald en onbepaald.
Hiermee geef je een zijn-betekenis aan een zin. 
Hiermee geef je meer informatie over een persoon, dier of ding. 
Hiermee voeg je een beetje betekenis toe aan het hoofdwerkwoord. 

Slide 9 - Sleepvraag

Kijk naar de volgende zin. Welke woorden horen bij de onderstaande woordsoorten?Je moet sommige woordsoorten vaker gebruiken en niet alle woordsoorten 
hoef je te gebruiken.
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
lidwoord
werkwoord
Aan
het
water
zat
een
slaperige
visser.

Slide 10 - Sleepvraag

Kies uit: koppelwerkwoord, zelfstandig werkwoord, hulpwerkwoord

Zullen we dansen?
Werkwoord DANSEN =
A
koppelwerkwoord
B
zelfstandig werkwoord
C
hulpwerkwoord

Slide 11 - Quizvraag

Kies uit: hulpwerkwoord of koppelwerkwoord?

Mijn moeder is gezakt voor haar autorijbewijs.
Werkwoord is =
A
hulpwerkwoord
B
Koppelwerkwoord

Slide 12 - Quizvraag

Oefeningen
Wie?
Zelfstandig.
Wat?
Grammatica A woordsoorten, opdracht 2, 3, 5, 6 en 7. 
Hoe?
Oefenboek blz 94-95.
Handboek blz 160-163.
Hulp?
Docent.
Tijd?
Tot 11:10.
Uitkomst?
Je beheerst de leerdoelen.
Klaar?
-Huiswerk dinsdag, Zie LessonUp/Magister/Studiewijzer. 
-Huiswerk volgende week, Zie LessonUp/Magister/Studiewijzer. 

Slide 13 - Tekstslide

Welke leerdoelen beheers je nu?
Deze leerdoelen beheers ik nu al
Deze leerdoelen beheers ik nog niet. Dus ga ik hier nog mee verder oefenen/lezen. Anders vraag ik hulp aan de docent.
Je weet wat de kenmerken en functie zijn van zelfstandige naamwoorden, lidwoorden, bijvoeglijke naamwoorden en werkwoorden.



Je kan bepalen welke woorden tot vier negen woordsoorten behoren.
Je kan zelf nieuwe voorbeelden bedenken van zinnen die bijzonderheden hebben met deze vier woordsoorten. 
Je kan beredeneren waarom een woord tot een van deze vier woordsoorten behoor..

Slide 14 - Sleepvraag