to be / have + must musn't / place before time

Planning:
TL Zelfstandig aan de slag: BK uitleg
TL hulp als ze het niet snappen/samen nakijken

Volgende week vrijdag toets!
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

In deze les zitten 20 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Planning:
TL Zelfstandig aan de slag: BK uitleg
TL hulp als ze het niet snappen/samen nakijken

Volgende week vrijdag toets!

Slide 1 - Tekstslide

Have
Als je wilt zeggen dat je iets hebt, gebruik je have of has


I have a cat 

Slide 2 - Tekstslide

Have


                 You have a cat

Slide 3 - Tekstslide

Have


                  We have a cat

Slide 4 - Tekstslide

Have


                 They have a cat

Slide 5 - Tekstslide

Has
He/She/It has a cat                            

Slide 6 - Tekstslide

Have of has?
I
Have
You
Have
He/She/It
Has
We
Have
You 
Have
They
Have
I have a dog
You have a dog
He/She/It has a dog
We have a dog
You have a dog
They have a dog

Slide 7 - Tekstslide

Maar wat nou als je geen kat hebt?? :(


         I don't have a cat

Slide 8 - Tekstslide

Don't have


         You don't have a cat

Slide 9 - Tekstslide

Don't have


        We don't have a cat

Slide 10 - Tekstslide

Don't have


         They don't have a cat

Slide 11 - Tekstslide

Doesn't have


He/She/It doesn't have a cat

Slide 12 - Tekstslide

Don't of Doesn't?
I
Don't
You
Don't
He/She/It
Doesn't
We
Don't
You 
Don't
They
Don't
don't have a cat
You don't have a cat
He/She/It doesn't have a cat
We don't have a cat 
You don't have a cat
They don't have a cat

Slide 13 - Tekstslide

Let op!

Slide 14 - Tekstslide

Chickens ______ feathers
A chicken ______ feathers
Dogs ______ ears
A dog ______ ears
You ______ a dog
She ______ a dog

Slide 15 - Tekstslide

werkwoord 'zijn'


verb 'to be'
'To be'

Ik
ben
Jij
bent
zij
is
Hij 
is
Het
is
Wij
zijn
Jullie
zijn
Zij
zijn
I
am
I'm
You
are
You're
She
is
She's
He
is
He's
It
is
It's
We
are
We're
You
are
You're
They
are
They're

Slide 16 - Tekstslide

werkwoord 'zijn'


verb 'to be'
'To be'
negative
(negatief)
I
am not
I'm not
You
are not
You're not
She
is not
She's not
He
is not
He's not
It
is not
It's not
We
are not
We're not
You
are not
You're not
They
are not
They're not
Ik
ben niet
Jij
bent niet
zij
is niet
Hij 
is niet
Het
is niet
Wij
zijn niet
Jullie
zijn niet
Zij
zijn niet

Slide 17 - Tekstslide

werkwoord 'zijn'


verb 'to be'
'To be'
question
(vragend)
Ben
ik?
Ben
jij?
Is
zij?
Is
hij?
Is
het?
Zijn
wij?
Zijn
jullie?
Zijn
zij?
Am
I
Are
you?
Is
she?
Is
he?
Is
it?
Are
we?
Are
you?
Are
they?

Slide 18 - Tekstslide

BK:  43, 44, 45, 46, 47, 48 
GT:  42, 43, 44, 45, 46, 48 




Slide 19 - Tekstslide

Place before time
In het Engels geef je eerst aan waar je bent geweest en dan pas wanneer

I went to the cinema yesterday

Slide 20 - Tekstslide