have/has + To be + a/an

Welcome!!
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Welcome!!

Slide 1 - Tekstslide

Planning:
Vandaag: BL&KL Les - TL zelfstandig aan de slag

Volgende week dinsdag: TL Les - BL Zelfstandig aan de slag

TL opdr: 26, 30, 31, 38, 39, 40, 41, 42, 43

Slide 2 - Tekstslide

3 Grammatica onderdelen:
- To be
- Have/Has
- A/An

Slide 3 - Tekstslide

To be
- Wat betekent "To be"? :


I ... going to the supermarket
She .... going to the supermarket
We .... going to the supermarket 
I
You/we/they
He/she/it

Slide 4 - Tekstslide

Have
Als je wilt zeggen dat je iets hebt, gebruik je have of has


I have a cat 

Slide 5 - Tekstslide

Have


                 You have a cat

Slide 6 - Tekstslide

Have


                  We have a cat

Slide 7 - Tekstslide

Have


                 They have a cat

Slide 8 - Tekstslide

Has
He/She/It has a cat                            

Slide 9 - Tekstslide

Have of has?
I
Have
You
Have
He/She/It
Has
We
Have
You 
Have
They
Have
I have a dog
You have a dog
He/She/It has a dog
We have a dog
You have a dog
They have a dog

Slide 10 - Tekstslide

Maar wat nou als je geen kat hebt?? :(


         I don't have a cat

Slide 11 - Tekstslide

Don't have


         You don't have a cat

Slide 12 - Tekstslide

Don't have


        We don't have a cat

Slide 13 - Tekstslide

Don't have


         They don't have a cat

Slide 14 - Tekstslide

Doesn't have


He/She/It doesn't have a cat

Slide 15 - Tekstslide

Don't of Doesn't?
I
Don't
You
Don't
He/She/It
Doesn't
We
Don't
You 
Don't
They
Don't
don't have a cat
You don't have a cat
He/She/It doesn't have a cat
We don't have a cat 
You don't have a cat
They don't have a cat

Slide 16 - Tekstslide

Let op!

Slide 17 - Tekstslide

They ... (to be) happy to be here
A
am
B
are
C
is

Slide 18 - Quizvraag

You _____ (to be)hungry
A
am
B
are
C
is

Slide 19 - Quizvraag


____ (to be) it going to be a difficult test?
A
am
B
are
C
is

Slide 20 - Quizvraag

Rules
LIDWOORDEN IN HET ENGELS
- Geen verschil "de" en "het", je gebruikt: THE
- Voor "een" zijn twee vertalingen: A + AN

De auto   = The car
Het ei       = The egg 
Een auto = A car
Een ei      = An egg

Slide 21 - Tekstslide

Een (A/An)
A gebruik je voor woorden die beginnen met een medeklinker:
- A woman
- A shoe
AN gebruik je voor woorden die beginnen met een klinker
- An apple
- An egg
Maar ook als een klinker klinkt als een medeklinker:
- ''u'' klinkt als ''you'' -> A university
- ''o'' klinkt als ''w'' -> A one-room apartment 
Maar ook als een medeklinker,klinkt als een klinker:
-  een stomme ''h'' -> an hour
- een afkorting -> an NBC reporter

Slide 22 - Tekstslide

a of an?
.... university
A
a
B
an

Slide 23 - Quizvraag

a of an?
..... dog
A
a
B
an

Slide 24 - Quizvraag

a of an?
..... house
A
a
B
an

Slide 25 - Quizvraag

Slide 26 - Tekstslide

Aan de slag!
BL & BK: Opdr 47, 48, 52
TL: Opdr 26, 30, 31, 38, 39, 40, 41, 42, 43

Slide 27 - Tekstslide