Je hebt je spullen op orde. Je hebt bij je: Kern (Nederlands lesboek), een schrift, een leesboek, een agenda en pen/papier.
Spullen niet op orde: BV op Magister. Dit geldt ook voor je agenda!
Huiswerk niet op orde: HV op magister (ook als je huiswerk voor een deel af is).
Mobiele telefoons/tablets verboden, tenzij de docent het aangeeft.
Twee keer waarschuwen moet voldoende zijn! Zo niet, na de les bij de docent melden en dan maken we een afspraak hoe het in het vervolg beter kan in de les.
Slide 2 - Tekstslide
Lees nu 10 minuten in je leesboek.
Slide 3 - Tekstslide
Week 8 20 februari t/m
25 februari 2023
We gaan door met lezen in periode 2
otfyw => code LessonUp
Deze week afronden leesvaardigheid.
So schrijfvaardigheid: woensdag 22 februari
Slide 4 - Tekstslide
Leerdoelen
Deze week:
leer je de opbouw van een tekst herkennen met behulp van verbindingswoorden
leer je wat verwijswoorden zijn en welk nut ze hebben.
leer je verbindingswoorden en functiewoorden gebruiken in je schrijfopdracht.
Slide 5 - Tekstslide
PTD rapportperiode 2
Herhaling taalverzorging (spelling totaal)
45 min
(1x)
NEE
104
SO
Boekentoets (2 boeken)
45 min
VK
NEE
Nr.
Toets-vorm
Leerstof/ Leerdoel
Tijd
Weging
Her-
kans
201
PW
Lezen + woordenschat en theorie lezen
H. 17+ H. 18 + H. 19
45 min
3 (toetsweek)
Nee
202
SO
Grammatica taalkundig en redekundig
45 min
1 18/1/af
Nee
203
SO
Schrijfopdracht
45 min
2/ 22/2
Nee
Slide 6 - Tekstslide
Toetsplanning
Leesvaardigheid
toetsweek
Schrijven
Slide 7 - Tekstslide
Boekenlijst 2 H - periode 3
1. Oorlogsgeheim Jacques Vriens
2. Het dagboek van Anne Frank Anne Frank
3. Stilte heeft een eigen stem Ruta Sepetijs
4. De gelukvinder Vendel/Elman
5. Het meisje met de vlechtjes Wilma Geldof
Anne Frank, de graphic novel mag ook!
Boek 2
Boek 3
Boek 4
Slide 8 - Tekstslide
Uitleg theorie
Op de volgende dia's wordt de lesstof van deze week behandeld.
Slide 9 - Tekstslide
Verbindingswoorden (p. 74)
Slide 10 - Tekstslide
Verbindingswoorden (p. 74)
Slide 11 - Tekstslide
Verbindingswoorden (p. 74)
Slide 12 - Tekstslide
Verbindingswoorden (p. 74)
Slide 13 - Tekstslide
Verwijswoorden (p. 78)
Slide 14 - Tekstslide
Verwijswoorden (p. 78)
Slide 15 - Tekstslide
Verwijswoorden (p. 78)
Slide 16 - Tekstslide
Verwijswoorden (p. 78)
Slide 17 - Tekstslide
Verwijswoorden (p. 78)
Slide 18 - Tekstslide
Evaluatie
Wat was het lesdoel en heb je voor jezelf het gevoel dat je lesdoel is behaald?
leer je de opbouw van een tekst herkennen met behulp van verbindingswoorden
leer je wat verwijswoorden zijn en welk nut ze hebben.
leer je verbindingswoorden en functiewoorden gebruiken in je schrijfopdracht.
Slide 19 - Tekstslide
Nakijken weektaak
Slide 20 - Tekstslide
Weektaak 7
Lees de theorie op bladzijde 78
Maak opdracht 1 t/m 4 op bladzijde 79
Slide 21 - Tekstslide
Opdracht 1 bladzijde 79
a mijn – de schrijver/spreker
die – lievelingsneef
b dat – broertje
c zijn – Nils
d elkaar – Joost en Janneke
e waarvan – een niveau
Slide 22 - Tekstslide
Opdracht 2 bladzijde 79
a ze – voornaamwoord, verwijst naar Mathilde
b de lerares – zelfstandig naamwoord, verwijst naar Jannie Jansen
c daar – bijwoord, verwijst naar Amsterdam
d zijn – voornaamwoord, verwijst naar Karel
e dat – voornaamwoord, verwijst naar Pacman
Slide 23 - Tekstslide
Opdracht 3 bladzijde 79
a De schrijver bedoelt dat je de medicijnen in het keukenkastje moet bewaren, maar ‘ze’ kan ook verwijzen naar ‘kinderen’.
b De schrijver bedoelt dat de foto’s sinds WOII verbogen zaten in het archief van de Amsterdamse politie, maar ‘die’ kan ook verwijzen naar ‘onbekende mannen’.
c De schrijver bedoelt dat de boer niet wil dat de kippen worden opgepakt. Met ‘dat’ wil de schrijver dus verwijzen naar het oppakken van de kippen. Maar ‘dat’ kan ook alleen naar ‘oppakken’ verwijzen. In die betekenis wil de boer zelf niet opgepakt worden.
Slide 24 - Tekstslide
Opdracht 4 bladzijde 79
Bijvoorbeeld: Het biggetje Knor wentelde zich in de modder. Dat vond hij fijn. Er was veel modder in zijn hok. In dat hok woonden nog drie andere biggetjes: biggetje Knir, biggetje Knar en biggetje Alexander. Zij waren de broertjes van Knor. Ook zij vonden het fijn om zich in de modder te wentelen. Soms snuffelden biggetje Knor en zijn mama met de neuzen tegen elkaar aan. Snuffelen was fijn, vond biggetje Knor. Maar het was niet zo fijn als wentelen in de modder.