Hoofdstuk 5 paragraaf 4 deel 2
1 / 12
Lesduur is: 55 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Wat is de consumentenprijs?
A
verkoopprijs zonder btw
B
verkoopprijs
C
verkoopprijs met btw
D
inkoopprijs
Slide 2 - Quizvraag
Wat is het verschil tussen inkoopprijs en inkoopwaarde?
Slide 3 - Open vraag
Sam verkoopt horloges voor €55,- per stuk. Hij heeft er deze maand 100 verkocht. Hij heeft zelf €20,- betaald per horloge. Wat is de inkoopwaarde?
A
€20
B
€55
C
€2.000
D
100
Slide 4 - Quizvraag
Hoe bereken je de brutowinst?
Slide 5 - Open vraag
Slide 6 - Tekstslide
Ik heb 10 jurken ingekocht voor 5 euro per stuk. Ik verkoop ze voor 20 euro per stuk. Wat is mijn brutowinst?
Slide 7 - Open vraag
Bedrijsfkosten
Slide 8 - Woordweb
Slide 9 - Tekstslide
Bereken de inkoopwaarde:
Omzet = 500
Brutowinst = 200
Omzet = 500
Brutowinst = 200
Slide 10 - Open vraag
Bereken de nettowinst:
Brutowinst = 32.100
Bedrijfskosten = 17.800
Brutowinst = 32.100
Bedrijfskosten = 17.800
