3 havo herhaling chapitre 5

Imparfait
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Imparfait

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Combineer de personen met de juiste uitgangen (imparfait+condiotionnel)
-ais
-ais
- ait
- ions
- iez
-aient
Je
Tu
il/elle/on
Nous
Vous
Ils / elles

Slide 3 - Sleepvraag

Aller
Imparfait

Slide 4 - Woordweb

Nous (imparfait) ___
A
avons
B
avions
C
aivons
D
avoins

Slide 5 - Quizvraag

vous (avoir, imparfait)
A
avions
B
avez
C
aviez
D
avons

Slide 6 - Quizvraag

Imparfait
Welke vorm is GEEN imparfait?
A
C'était
B
Nous chantons
C
Il y avait
D
Je voulais

Slide 7 - Quizvraag

Zet de volgende zin in de imparfait:
Elle est une fille nerveuse

Slide 8 - Open vraag

Zet de volgende zin in de imparfait

Nous écoutons la musique dans ma
chambre

Slide 9 - Open vraag

Zet de volgende zin in de imparfait
Il y a un concert de Maitre Gims

Slide 10 - Open vraag

Het bijvoeglijk naamwoord

Slide 11 - Tekstslide

Een bijvoeglijk naamwoord komt in het Frans normaal gesproken
A
voor het zelfstandig naamwoord
B
achter het zelfstandig naamwoord

Slide 12 - Quizvraag

Slide 13 - Video

1 C'est un appartement joli

2 Ses premiers chansons sont en anglais.

3 C'est un confortable hôtel.

4 Tu as une bonne idée.

5 Ici, il y a des sympas profs.

6 Elle est une jalouse fille. 

7 J'ai une petite soeur.
PLAATS van het bijvoeglijk naamwoord : Is de zin goed of fout? Sleep de ster achter de zin naar het goede vak.

Slide 14 - Sleepvraag

Het is een mooi meisje
C'est une ......... fille ..........
A
c'est une fille belle
B
c'est une beau fille
C
c'est une fille belles
D
C'est une belle fille

Slide 15 - Quizvraag

Dat is een goed idee
C'est une ....... idée .........
A
C'est une idée bonne
B
C'est une bonne idée
C
C'est une bon idée
D
C'est une idée bon

Slide 16 - Quizvraag

Dat zijn sportieve jongens.
Ce sont des .......... garçons ........
A
Ce sont des garçons sportives
B
Ce sont des garçons sportif
C
Ce sont des garçons sportifs
D
Ce sont des garçons sportive

Slide 17 - Quizvraag

Een grote auto
Une ........ voiture
A
grande
B
grand
C
grandes
D
grands

Slide 18 - Quizvraag

Hij heeft blauwe ogen. =
A
Il a les yeux verts.
B
Il a les yeux bleus.
C
Il a les yeux bleu.
D
Il a les cheveux bleus.

Slide 19 - Quizvraag


Zet het bijvoeglijk naamwoord op de juiste plek in de zin.
Geef ook de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord.
Neem de hele zin over:
gevaarlijk : C'est un...............sport................................

Slide 20 - Open vraag

Wat is de juiste vertaling?
Een oude dame
Tekst
A
Une vieux dame
B
une vieilles dame
C
une vieille dame
D
un vieux dame

Slide 21 - Quizvraag

METTRE
De betekenissen van mettre kunnen zijn:
zetten/ leggen/ er over doen/ aantrekken (van kleding)

Slide 22 - Tekstslide

Choisis la bonne réponse !
mettre au futur
A
elles mettent
B
elles mette
C
elles mettaient
D
elles mettront

Slide 23 - Quizvraag

Choisis la bonne réponse!
mettre au passé composé
A
Vous avez mis
B
Vous étes mis
C
Vous mettiez
D
Vous mettez

Slide 24 - Quizvraag

Choisis la bonne réponse !
mettre à l'imparfait
A
Pierre mettaient ses baskets
B
Pierre mettiez ses baskets
C
Pierre mettais ses baskets
D
Pierre mettait ses baskets

Slide 25 - Quizvraag

Papa et maman.... la table (mettre) présent
A
met
B
mettez
C
mettent
D
mets

Slide 26 - Quizvraag