Je kunt benoemen wat de gemeenschappelijke kenmerken van cellen zijn.
Je kunt uitleggen wat organellen zijn.
Je kunt aangeven waar de volgende organellen zich op een afbeelding bevinden: celkern, ribosomen, endoplasmatisch reticulum, golgicomplex, mitochondriën, lysosomen en centrosoom.
Je kunt beschrijven wat de functie(s) van deze organellen is/zijn.
Je kunt uitleggen hoe de celmembraan is opgebouwd.
Je kunt aangeven welke functies de celmembraan heeft.