Periode 2 herhaling

Periode 2 herhaling
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Periode 2 herhaling

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
  • Denk aan het inleveren van je booktok filmpje!!
  • Herhalen hoofdletters en leestekens
  • Herhalen -d of -t
  • Herhalen ik-vorm
  • Herhalen persoonsvorm in de TT
  • Herhalen sterke en zwakke werkwoorden in de VT

Slide 2 - Tekstslide

Hoe zat het ook alweer?
Wanneer gebruik je hoofdletters?

Slide 3 - Tekstslide

Zo gebruik je hoofdletters
Aan het begin van een zin: Het was schitterend weer dit weekend.
Bij namen: Marlies, Tom, Utrecht, Amsterdamsestraatweg, Ajax, Frankrijk, Zara.

Slide 4 - Tekstslide

Laten we even oefenen!
Schrijf je het woord met een hoofdletter dan sta je op. Anders blijf je zitten. 

Slide 5 - Tekstslide

Leestekens
Punten en vraagtekens
Gebruik een punt bij gewone zinnen: De winter begint op 21 december.
Zet na een vraag een vraagteken: Doe jij de deur even open?

Slide 6 - Tekstslide

Nog een keer oefenen! 
Schrijf de volgende zinnen op. Gebruik hoofdletters en leestekens. Schrijf netjes en duidelijk!

Slide 7 - Tekstslide

Schrijf op:
  1. zaterdag ga ik op bezoek naar mijn tante marloes zij woont samen met haar kat minoes in alkmaar
  2. hoelang is het lopen vanaf jouw huis naar het station van zwolle
  3. ben je wel eens in frankrijk op vakantie geweest
  4. mees is vorige week verhuisd naar een klein dorpje in drenthe
  5. voetbalt zijn broer bij zestienhoven in rotterdam
  6. welk computerspel speel jij het liefst
  7. ik hoop dat emre op mijn feest kan komen

Slide 8 - Tekstslide

laatste letter -d of -t
Veel woorden eindigen op een t-klank. Die t-klank schrijf je soms met:
  • een -t: wit, kist, tent, plant
  • een -d: rood, kind, paard

Slide 9 - Tekstslide

Zo schrijf je het einde op -t of -d
Maak het woord langer door er een -e, -en of -eren achter te zetten.
  • Als je een t hoort, schrijf je een t aan het eind: 
zwarte (zwart), geklopte (geklopt), kaarten (kaart)
  • Als je een d hoort, schrijf je een d aan het eind:
beroemde (beroemd), handen (hand), runderen, (rund)

Slide 10 - Tekstslide

Wat is de laatste letter: 'd' of 't'?
Ik ben 8 keer verhuis...
A
d
B
t

Slide 11 - Quizvraag

Wat is de laatste letter: 'd' of 't'?
Ik heb mijn kas_ opgeruimd.
A
d
B
t

Slide 12 - Quizvraag

Wat is de laatste letter: 'd' of 't'?
Heb jij je schrif_ mee?
A
d
B
t

Slide 13 - Quizvraag

Wat is de laatste letter: 'd' of 't'?
Mijn opa heeft een lange baar_
A
d
B
t

Slide 14 - Quizvraag

De ik-vorm van het werkwoord
De ik-vorm is het woord dat in de tegenwoordige tijd (nu) achter 'ik' komt te staan.
Zo schrijf je de ik-vorm van een werkwoord
Hele werkwoord: denken = ik denk = de ik-vorm van denken is dus denk.
Hele werkwoord: slapen = ik slaap = de ik-vorm van slapen is dus slaap.

Slide 15 - Tekstslide

Let op!
De ik-vorm eindigt nooit op een v of een z:
- proeven = ik proef = de ik-vorm proef
- reizen = ik reis = de ik-vorm reis
De ik-vorm eindigt nooit op twee dezelfde klinkers:
-bukken = ik buk = de ik-vorm is buk
-zetten = ik zet = de ik-vorm is zet

Slide 16 - Tekstslide

Even oefenen!

Slide 17 - Tekstslide

Schrijf de ik-vorm op:
vangen

Slide 18 - Open vraag

Schrijf de ik-vorm op:
pakken

Slide 19 - Open vraag

Schrijf de ik-vorm op:
lachen

Slide 20 - Open vraag

Schrijf de ik-vorm op:
fietsen

Slide 21 - Open vraag

Schrijf de ik-vorm op:
bewijzen

Slide 22 - Open vraag

Schrijf de ik-vorm op:
schrijven

Slide 23 - Open vraag

Persoonsvorm tegenwoordige tijd
Een van de werkwoorden in een zin is de persoonsvorm. De persoonsvorm kan in de tegenwoordige tijd en in de verleden tijd staan. 

Slide 24 - Tekstslide

Persoonsvorm in de TT

Slide 25 - Tekstslide

Opdrachten maken
Persoonsvorm in de tegenwoordige tijd.
timer
1:00

Slide 26 - Tekstslide

Sterke en zwakke werkwoorden
In de verleden tijd

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide