vwo literatuur

Mondeling Literatuur
SE-3, maart 2021
1 / 41
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

Mondeling Literatuur
SE-3, maart 2021

Slide 1 - Tekstslide

10 februari
- Titel boek 11 inleveren op Its

-Deze lessen: voorbereiden mondeling
-Opgeven oefenmondeling op di 16 maart in de les?

Slide 2 - Tekstslide

Voorbereiden mondeling
1. Korte uitleg mondeling
2 Leerdoelen bespreken
3. Welke bronnen kun je raadplegen?
4. Literaire begrippen

Aan de slag:
4. Klaar? Werken aan fictiedossier/gedichten
5. Schematisch overzicht maken van je boeken

Slide 3 - Tekstslide

1. korte uitleg mondeling 
  • Weging = 3x
  • Duur = 40/45 minuten 
  • Aantal = vier leerlingen; docenten Kaz en Bouc; 
  • Onderwerp = gelezen werken van je literatuurlijst (11 boeken + 2 gedichten)

Slide 4 - Tekstslide

2. Leerdoelen mondeling
  • De kandidaat kan beargumenteerd verslag uitbrengen van zijn leeservaringen met een aantal door hem geselecteerde literaire werken.
    De werken zijn oorspronkelijk geschreven in de Nederlandse taal. 
  • De kandidaat kan literaire tekstsoorten herkennen en onderscheiden, en literaire begrippen hanteren in de interpretatie van literaire teksten. 
  • De kandidaat kan een overzicht geven van de hoofdlijnen van de
    literatuurgeschiedenis, en de gelezen literaire werken plaatsen in dit historisch
    perspectief. 

Slide 5 - Tekstslide

Zeg niet tijdens het mondeling:
'Het is al zo lang geleden dat ik dit boekje heb gelezen.'

Daarom heb je analyses gemaakt!

Slide 6 - Tekstslide

3. Bronnen ter voorbereiding op je mondeling
- Informatie over schrijver
* www.dbnl.org
* website van de schrijver zelf
- Literatuurgeschiedenis/plaatsen in de tijd: https://www.literatuurgeschiedenis.org/
- Recensies en interviews: 
LiteRom 

Slide 7 - Tekstslide

3. Bronnen ter voorbereiding op je mondeling
- www.uittrekselbank.nl
- www.laaglandlezer.nl
- lezenvoordelijst.nl

- Laagland theorie en praktijk
- PP op its Learning
-  jouw boekanalyses

Slide 8 - Tekstslide

Welke literaire begrippen zijn belangrijk op je mondeling?

Slide 9 - Open vraag

4. De literaire begrippen
Zie PP op Its voor de volledige lijst

Slide 10 - Tekstslide

Welk perspectief is het meest objectief?
A
Ik-perspectief
B
Hij/zij-perspectief
C
Wisselend hij/zij-perspectief
D
Auctoriaal perspectief

Slide 11 - Quizvraag

Een subjectief perspectief is ook altijd een onbetrouwbaar perspectief
A
Waar
B
Onwaar

Slide 12 - Quizvraag

Wat houdt een 'alwetend/ auctoriaal perspectief' in ?
A
Dat de personages alles weten
B
Dat er een verteller is die alles weet

Slide 13 - Quizvraag

Een personaal perspectief is hetzelfde als
A
Een ik-vertelwijze
B
Een hij/zij-vertelwijze

Slide 14 - Quizvraag

Slide 15 - Tekstslide

Een hoofdpersoon wordt ook wel een ....... genoemd
A
Karakter
B
Type
C
Karikatuur

Slide 16 - Quizvraag

Personages
- hoe zien ze eruit?
- wat doen ze of wat doen ze juist niet? 
- wat weet je over hun karakter?
- welke relaties heeft het personage met de andere personen?

twee soorten personages:
- round (je weet alles: het personage maakt een ontwikkeling door)
- flat (je weet slechts een klein gedeelte, dit personage speelt een bijrol 

Slide 17 - Tekstslide

Vervolg personages
- welk probleem heeft de hoofdpersoon?
- hoe gaat hij met dit probleem om?

- kijk naar je gelezen boeken
- zijn er personages die overeenkomsten vertonen? (misschien worstelen ze wel met dezelfde problemen)
- gaan ze op dezelfde manier met de problemen om?
- wat valt nog meer op?

Slide 18 - Tekstslide

Wat betekent het literaire begrip 'motto'?
A
Een kort stukje aan het begin van het boek
B
Een kort stukje aan het eind van het boek
C
De reden waarom het boek geschreven is
D
Aan wie het boek is opgedragen

Slide 19 - Quizvraag

Slide 20 - Tekstslide

Ruimte (en handeling)

Onder de ruimte verstaan we niet alleen de plaats van handeling, maar ook het weer, seizoen, verleden en toekomst. 
De ruimte zorgt voor sfeer en spanning. Past de ruimte bij de handeling dan spreek je van overeenkomst tussen ruimte en handeling. Omgekeerd spreek je van contrast tussen ruimte en handeling.

Beschrijf hoe de ruimte het verhaal beïnvloedt. Vraag je eens af wat er zou veranderen als je het verhaal in een ander land of in een andere tijd zou plaatsen.

Slide 21 - Tekstslide

VERHAALOPBOUW 
1 Wanneer een verhaal netjes aan het begin begint, wordt dit ab ovo genoemd.
Als lezer krijg je in zo’n geval een inleiding op het verhaal, je maakt kennis met de personages en hun omstandigheden en ook met de toestand (fysiek en psychologisch) waarin deze personages zich bevinden.

2 Wanneer je in het midden van een verhaal begint, weet je nog niets van de personen, wat er vooraf is gegaan, enz. Zo’n begin wordt een media res genoemd.

​3 Je kunt ook beginnen bij het einde en van daaruit terugblikken. Dit wordt post partum genoemd. Een gebeurtenis uit het heden confronteert de hoofdpersoon dan vaak met een onverwerkt stuk verleden waar hij in de loop van het verhaal steeds verder induikt.

Slide 22 - Tekstslide

vervolg opbouw
-  heeft je boek hoofdstukken?
-  zijn er hoofdstuktitels of nummers?
-  hebben de titels betekenis?
-  heeft je boek en open eind of gesloten eind (sprookje)

tijd heeft ook met opbouw te maken:
- is het chronologisch opgebouwd?
- zijn er tijdssprongen? (flashbacks of flashforward)
- etc.

Slide 23 - Tekstslide

Als iemand een boek over zijn eigen leven heeft geschreven, dan is het een...
A
biografie
B
autobiografie

Slide 24 - Quizvraag

Wat betekent het literaire begrip 'thema'?
A
Het onderwerp waar het boek over gaat
B
Het genre waar het boek bij hoort
C
Het idee of de bedoeling achter een boek/verhaal

Slide 25 - Quizvraag

Slide 26 - Tekstslide

Wat is waar?
A
Het thema versterkt de motieven
B
De motieven versterken het thema

Slide 27 - Quizvraag

Wat betekent het literaire begrip 'motief'?
A
Dat iemand iets gedaan heeft in het verhaal met een reden
B
Iets wat vaak terugkomt in het verhaal
C
Een structuur die het verhaal aanhoudt
D
Een reden waarom het boek is geschreven

Slide 28 - Quizvraag

Wanneer is literatuur literatuur?

Slide 29 - Woordweb

Kenmerken literatuur
1. Zet aan het denken
2. Is taboedoorbrekend
3. Literaire kunstgrepen
4. (Artistieke) erkenning
5. Vernieuwend

Slide 30 - Tekstslide

Karelepiek
Dierverhaal
Komedie
Kinderliteratuur
Romantische humor
Classisistische komedie
Imaginair reisverhaal
Kolonialistische roman
Karel ende Elegast
Van den vos Reynaerde
G.A. Bredero - Spaanschen Brabander
Hieronymus van Alphen - Proeve van Kleine Gedigten voor Kinderen
Multatuli - Max Havelaar
Pieter Langendijk - Het wederzijds huwelijksbedrog
J.A. Schasz - Reize door het Aapenland
Piet Paaltjens - Snikken en grimlachjes

Slide 31 - Sleepvraag

Wat betekent intertekstualiteit?

Slide 32 - Open vraag

Waarom worden de Tachtigers 'De Tachtigers' genoemd?
A
De groep bestond in de jaren tachtig.
B
Ze wilden de Nederlandse literatuur veranderen.
C
Ze brachten de Nederlandse literatuur in de moderne tijd.
D
De Tachtigers bestonden uit 80 schrijvers.

Slide 33 - Quizvraag

Van links naar rechts:
A
Reve, Hermans, Mulisch
B
Mulisch, Hermans, Reve
C
Hermans, Mulisch, Reve
D
Reve, Mulisch, Hermans

Slide 34 - Quizvraag

A. Noniem
Edward Douwes Dekker
F. Bordewijk
Hella Haasse
Jan Wolkers
Karel ende Elegast
Max Havelaar
Karakter
Oeroeg
Turks fruit

Slide 35 - Sleepvraag

Geëngageerde literatuur is literatuur waarin men stelling nam tegen sociale en politieke mistanden.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 36 - Quizvraag

1. Over welke Karel gaat Karel ende Elegast?

2. Hoe vaak moet de engel zijn vraag stellen voordat Karel hem geloofde?

3. Hoe noem je een zoektocht die een ridder moet volbrengen om zichzelf te volmaken?

4. Tot welke literatuur behoort Mariken van Nieumeghen?
Karel IV
Karel de Grote
Karel V
1
2
3
4
queeste
avontuur
clerus
geestelijk
dierenverhalen
ridderroman

Slide 37 - Sleepvraag

Aan de slag!

Slide 38 - Tekstslide

Maak per boek een kolom 
1. Maak dan rijen met de volgende begrippen:
Titel                                                thema/hoofdgedachte                            
auteur                                            motieven         
genre                                             plaats                                 
opbouw                                        ruimte
open plekken                             tijd 
personages                                motto (indien aanwezig)  
perspectief                                 
   
2. Vul dan per kolom de rijen in                        




Slide 39 - Tekstslide

3. vergelijk je boeken met elkaar:

  • Wat zijn de thema’s, hoe zijn ze uitgewerkt, is er overeenkomst, zijn er tegenstellingen? 

  • Kijk ook naar de andere literaire begrippen (perspectief, tijd, ruimte, personages, stijl, opbouw enzovoorts). Zijn er overeenkomsten of juist grote verschillen te ontdekken tussen de boeken? 


Slide 40 - Tekstslide

Op dit moment vragen?

Slide 41 - Woordweb