3.2 levert het op --> winst berekenen; arbeidsproductivteit
3.3 de markt --> vraag & aanbod
3.4 macht --> soorten markten, marktaandeel
Slide 1 - Tekstslide
Wat moet je kennen/ kunnen?
Wat zijn de productiefactoren en voorbeelden kunnen noemen.
Wat is het verschil tissen variabele en vaste kosten
Wat is afschrijving?
Hoe bereken ik een kostprijs/ verkoopprijs/ consumentenprijs?
Slide 2 - Tekstslide
Productiefactoren
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Video
Vaste kosten
Kosten die niet meteen veranderen als je meer of minder gaat produceren.
Bijvoorbeeld de huur van je gebouw, loon van je vaste personeel, je kassa etc.
Slide 5 - Tekstslide
Variabele kosten
Kosten die wel veranderen als je meer of minder gaat produceren.
Bijvoorbeeld de kosten van grondstoffen, bezorgkosten (benzine), salaris invalkrachten etc.
Slide 6 - Tekstslide
Slide 7 - Video
Vragen?
Hoeveel waarde voegt de bakker toe aan het product?
Slide 8 - Tekstslide
Afschrijving
Bedrijven hebben kapitaalgoederen (kassa's, kledingrekken, etc.). Die spullen gaan een tijd mee, daarna kun je ze vaak nog verkopen, dat is de restwaarde. Kapitaalgoederen worden steeds minder waard, de waardevermindering noem je afschrijving.
Slide 9 - Tekstslide
Afschrijving
Formule afschrijving per jaar/ maand:
(Aanschafprijs – restwaarde) : aantal gebruiksjaren/ maanden.
Aanschafprijs = De aankoopprijs van de nieuwe machine
Restwaarde = De prijs die de oude machine nog waard is als je hem verkoopt
Gebruiksjaren = Het aantal jaar dat de machine meegaat
Slide 10 - Tekstslide
Toegevoegde waarde
Formule toegevoegde waarde
Verkoopprijs – inkoopprijs = toegevoegde waarde
Slide 11 - Tekstslide
Kostprijs
Kostprijs = Hoeveel het kost om een product of dienst te maken.
Onder te verdelen in twee categorieën:
Vaste kosten
Variabele kosten
Slide 12 - Tekstslide
Hoe bereken je de kostprijs per product?
Formule:
(totale vaste kosten + totale variabele kosten) : afzet*
*Afzet = aantal verkochte producten
Slide 13 - Tekstslide
Oefensom kostprijs
Van fictief b.v. dat handelt in mobiele telefoons zijn de volgende gegevens bekend:
Let op, BTW gaat naar de overheid en niet naar de ondernemer!
Slide 16 - Tekstslide
Slide 17 - Video
Bij deze actie van de Mediamarkt krijg je 21% korting op de consumentenprijs! Stel je voor dat een televisie €599 kost. Hoeveel kost hij dan als je hem bij deze actie koopt?
Slide 18 - Tekstslide
Uitwerking
€599 = consumentenprijs = 121%
€599 : 121 x 100 = €495,04
Slide 19 - Tekstslide
Bij de vorige vraag heb je uitgerekend wat de televisie nu kost!
Bereken hoeveel korting je in werkelijkheid krijgt?
Slide 20 - Tekstslide
Uitwerking
Korting in euro's = €599 - €495,04 = €103,96
€103,96 : €599 x 100 = 17,35% korting
Hier kun je uiteraard ook een verhoudingstabel voor gebruiken (zie bord!)