Let op, BTW gaat naar de overheid en niet naar de ondernemer!
Slide 19 - Tekstslide
Bij deze actie van de Mediamarkt krijg je 21% korting op de consumentenprijs! Stel je voor dat een televisie €599 kost. Hoeveel kost hij dan als je hem bij deze actie koopt?
Slide 20 - Tekstslide
Uitwerking
€599 = consumentenprijs = 121%
€599 : 121 x 100 = €495,04
Slide 21 - Tekstslide
Bij de vorige vraag heb je uitgerekend wat de televisie nu kost!
Bereken hoeveel korting je in werkelijkheid krijgt?
Slide 22 - Tekstslide
Uitwerking
Korting in euro's = €599 - €495,04 = €103,96
€103,96 : €599 x 100 = 17,35% korting
Hier kun je uiteraard ook een verhoudingstabel voor gebruiken (zie bord!)
Slide 23 - Tekstslide
Afschrijving
Bedrijven hebben kapitaalgoederen (kassa's, kledingrekken, etc.). Die spullen gaan een tijd mee, daarna kun je ze vaak nog verkopen, dat is de restwaarde. Kapitaalgoederen worden steeds minder waard, de waardevermindering noem je afschrijving.
Slide 24 - Tekstslide
Afschrijving
Formule afschrijving per jaar/ maand:
(Aanschafprijs – restwaarde) : aantal gebruiksjaren/ maanden.
Aanschafprijs = De aankoopprijs van de nieuwe machine
Restwaarde = De prijs die de oude machine nog waard is als je hem verkoopt
Gebruiksjaren = Het aantal jaar dat de machine meegaat
Slide 25 - Tekstslide
Er zijn 4 productiefactoren, welk antwoord is geen productiefactor?
A
Natuur
B
Werk
C
Arbeid
D
Kapitaal
Slide 26 - Quizvraag
De consumentenprijs is de verkoopprijs
A
inclusief toegevoegde waarde
B
inclusief belasting over de toegevoegde waarde
C
exclusief toegevoegde waarde
D
exclusief belasting over de toegevoegde waarde
Slide 27 - Quizvraag
Wat is een afschrijving?
A
waardevermeerdering
B
boekwaarde
C
restwaarde
D
waardevermindering
Slide 28 - Quizvraag
De bakker heeft een nieuwe oven gekocht voor €2500. Over 5 jaar verwacht hij een nieuwe te kopen voor €3000. Hij verwacht de oude dan in te kunnen ruilen en er €750 voor te krijgen. Bereken de afschrijving per maand.
A
€41,67
B
€29,17
C
€450
D
€37,50
Slide 29 - Quizvraag
Inkoopprijs + brutowinstmarge =
A
De verkoopprijs
B
De consumentenprijs
Slide 30 - Quizvraag
Als bedrijven door de overheid verplicht worden om te investeren in milieuvriendelijke en duurzame productie dan...
A
stijgt de kostprijs van het product
B
daalt de kostprijs van het product
C
heeft dit geen effect op de de kostprijs van het product
Slide 31 - Quizvraag
De consumentenprijs is de verkoopprijs exclusief btw.
A
juist
B
onjuist
Slide 32 - Quizvraag
Inkooprijs + brutowinstmarge + btw = ...
A
verkoopprijs
B
consumentenprijs
C
brutowinst
D
nettowinst
Slide 33 - Quizvraag
Als de overheid een subsidie geeft aan een bedrijf kan het bedrijf..
A
De consumentenprijs verhogen
B
De consumentenprijs gelijk houden
C
De consumentenprijs verlagen
D
De concurrentiepositie verslechteren
Slide 34 - Quizvraag
Stelling: De consument behoort tot de bedrijfskolom
A
Juist
B
Onjuist
Slide 35 - Quizvraag
Wat zijn de beloningen voor de productiefactoren?
A
loon, pacht, huur, rente en winst
B
arbeid, natuur, kapitaal
C
loon, pacht, natuur en kapitaal
D
arbeid, rente, winst en loon
Slide 36 - Quizvraag
Welke afkorting kun je gebruiken om de productiefactoren te onthouden?
A
CATAMARAN
B
KAJAK
C
VALK
D
KANO
Slide 37 - Quizvraag
Wat heb je geleerd?
Slide 38 - Open vraag
Waar wil je extra uitleg over?
Slide 39 - Open vraag
Wat moet je kennen/ kunnen?
Wat zijn de productiefactoren en voorbeelden kunnen noemen.
Wat is een bedrijfskolom?
Wat is toegevoegde waarde?
Wat is een kostprijs/ verkoopprijs/ consumentenprijs?
Hoe bereken ik een kostprijs/ verkoopprijs/ consumentenprijs?