1. Toon de afbeeldingen op het digibord.
Lees de volgende zinnen voor en wijs op de juiste afbeelding.
- Wat doe je in de les?
- Je zit op een stoel. Zitten.
- Kijk maar. Dit is een stoel (wijs naar een stoel).
- Ik zit op de stoel (ga op een stoel zitten).
2. Laat de leerlingen de woorden zitten en stoel herhalen.
3. Lees de volgende zinnen voor en wijs op de juiste afbeelding.
- Ik schrijf op het bord.
- Kijk maar. Dit is het bord (wijs op het whiteboard).
- Ik schrijf op het bord. Schrijven (demonstreer).
4. Laat de leerlingen de woorden schrijven en bord herhalen.
5. Lees de volgende zinnen voor en wijs op de juiste afbeelding.
- Wat doe je nog meer?
- Ik kijk naar een plaatje.
- Kijken (wijs op je eigen ogen).
- Ik luister. Luisteren (leg je hand om je oor).
- Ik praat. Praten (gebaar dat er geluid uit je mond komt).
- Ik lees. Lezen (demonstreer met een boek).
6. Laat de leerlingen de losse aangeboden woorden herhalen. Maak daarbij dezelfde gebaren.