2AHA+2HA - 19/5 - bron I - chapitre 5

1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Aujourd'hui
  • herhalen passé composé
  • uitleg voorzetsels van landen
mercredi 
19
mai
Doelen: aan het einde van de les weet je welke voorzetsels voor landen er zijn en hoe je ze gebruikt.

Slide 2 - Tekstslide

Herhaling passé composé
Wat weet je nog?

Slide 3 - Tekstslide

Tu (écouter)
A
as écouté
B
a écouté
C
ont écouté
D
es écouté

Slide 4 - Quizvraag

ils (regarder)
A
a regardé
B
ont regardé
C
est regardé
D
sont regardés

Slide 5 - Quizvraag

Je (aller)
A
je suis allé
B
j'ai allé
C
jesuis allées
D
j'ai allée

Slide 6 - Quizvraag

Nous (être)
A
Nous sommes été
B
Nous avons été
C
Vous êtes été
D
Vous avez été

Slide 7 - Quizvraag

Elles (tomber)
A
elles ont tombé
B
elles sont tombé
C
elles sont tombés
D
elles sont tombées

Slide 8 - Quizvraag

Nakijken opdracht 14
Ga naar blz 14 van je wb en controleer je antwoorden bij opdracht 14abcd. 
Stel vragen wanneer je veel fouten maakt!

Slide 9 - Tekstslide

Exercice 14a
1 as passé             4 ai adoré
2 avons loué        5 avez participé
3 as aimé


Exercice 14b
1 sont partis      6 est tombée
2 sont arrivés
3 sont restés
4 suis tombée
5 est allée



Exercice 14c
1 a pris          4 a eu
2 ont été      5 avons fait
3 ai fait          6 as pris

Exercice 14d
1 avons pris         4 avez été
2 est tombée      5 sont allés
3 ai participé       6 a fait

Slide 10 - Tekstslide

Voorzetsels van landen en plaatsen

Slide 11 - Tekstslide

-Marc habite à Bruxelles.
-J'ai été en France.
-Tu vas aux Etats-Unis?
-Non, je vais au Portugal.

Slide 12 - Tekstslide

Voorzetsels bij landen/steden
De voorzetsels bij landen en steden zijn: in/naar

In/naar = 
à
en
au
aux


Slide 13 - Tekstslide

Voorzetsel: à
Bij steden gebruik je altijd het voorzetsel: à

Je vais à Paris = Ik ga naar Parijs.
Je suis à Paris = Ik ben in Parijs.

Nous habitons à Bruxelles.
Tu vas à Lille?
Voor steden

Slide 14 - Tekstslide

Voorzetsel: en
Bij de landen die eindigen op een -e, gebruik je het voorzetsel: en

Tu vas en Belgique?
Je suis en France avec ma famille.
Vous allez en Egypte?

Voor vrouwelijke landen

Slide 15 - Tekstslide

Voorzetsel: aux
Bij de landen die eindigen op een -s, gebruik je het voorzetsel: aux

Nous allons aux Etats-Unis = Wij gaan naar Amerika.
J'habite aux Pays-bas = ik woon in Nederland.
J'étais aux Seychelles l'été dernière = Ik was op de Seychellen de afgelopen zomer.
Voor meervoud landen

Slide 16 - Tekstslide

Voorzetsel: au
Als een land niet eindigt op de -e of op de -s, gebruik je het voorzetsel: au.

Ma famille habite au Maroc.
Mon frère fait ses études au Japon.
Au Canada, on parle francais. 


Voor mannelijke landen

Slide 17 - Tekstslide

Nora habite.........Espagne
A
en
B
au
C
à
D
aux

Slide 18 - Quizvraag

Je suis ........Danemark
A
en
B
au
C
à
D
aux

Slide 19 - Quizvraag

On est.......Pays-Bas
A
à
B
en
C
au
D
aux

Slide 20 - Quizvraag

Tu habites......Rotterdam?
A
en
B
au
C
à
D
aux

Slide 21 - Quizvraag

Dus....
Bij vrouwelijke landen gebruik je
A
du
B
en
C
au
D
aux

Slide 22 - Quizvraag

Bij mannelijke landen gebruik je
A
du
B
en
C
au
D
aux

Slide 23 - Quizvraag

Bij landen die meervoud zijn gebruik je
A
du
B
en
C
au
D
aux

Slide 24 - Quizvraag

Welk voorzetsel?
Elle va ____ Japon
A
à
B
au
C
aux
D
en

Slide 25 - Quizvraag

Welk voorzetsel?
Mon frère va _____ États-Unis.
A
à
B
au
C
aux
D
en

Slide 26 - Quizvraag

Welk voorzetsel?
Ma soeur habite ____ Suisse.
A
à
B
au
C
aux
D
en

Slide 27 - Quizvraag

Verder oefenen...
Ga naar blz. 30 in je wb.
Maak opdracht 32bcd + 33a

Dit is ook het huiswerk voor de volgende les + leren voca E

Slide 28 - Tekstslide