Oefenen spelling
1 / 16
Lesduur is: 20 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Maak de volgende zin vragend:
Wij gaan naar huis.
Wij gaan naar huis.
Slide 2 - Open vraag
Maak de volgende zin vragend:
Je rijdt in je auto.
Je rijdt in je auto.
Slide 3 - Open vraag
Welke zin is correct?
A
Jij bent stout.
B
Jij bent staut.
Slide 4 - Quizvraag
Zet de volgende zin in de verleden tijd:
'Jullie zitten op een paard.'
'Jullie zitten op een paard.'
Slide 5 - Open vraag
Zet de volgende zin in de verleden tijd:
'Ik doe helemaal niks.'
'Ik doe helemaal niks.'
Slide 6 - Open vraag
Welk woord is correct gespeld?
A
Autoo's
B
Autoos
C
Ootoos
D
Auto's
Slide 7 - Quizvraag
Welke zin is correct?
A
Het vlees is rouw.
B
Het vlees is rauw.
Slide 8 - Quizvraag
Voeg een tijdstip toe:
De jongen neemt .......... zijn laptop mee.
De jongen neemt .......... zijn laptop mee.
Slide 9 - Open vraag
Voeg een plek toe:
De scheidsrechter heeft .......... een rode kaart getrokken.
De scheidsrechter heeft .......... een rode kaart getrokken.
Slide 10 - Open vraag
De scheidsrechter heeft op het veld een rode kaart getrokken.
Wat voor werkwoord is 'heeft'?
Wat voor werkwoord is 'heeft'?
A
half werkwoord
B
heel werkwoord
C
persoonsvorm
D
voltooid deelwoord
Slide 11 - Quizvraag
De scheidsrechter heeft op het veld een rode kaart getrokken.
Wat voor werkwoord is 'getrokken'?
Wat voor werkwoord is 'getrokken'?
A
persoonsvorm
B
heel werkwoord
C
half werkwoord
D
voltooid deelwoord
