Een werkwoord kan dus in de tegenwoordige tijd en de verleden tijd staan.
Een zin kan ook in de voltooide tijd of onvoltooide tijd staan.
Een zin is voltooid als het hulpwerkwoord hebben of zijn in de zin staat én er een voltooid deelwoord in de zin staat.
Ik heb gezongen (voltooid tegenwoordige tijd) = vtt
Ik had gezongen (voltooit verleden tijd) = vvt