Persoonsvorm verleden tijd
Als we uitgaan van klankvaste, regelmatige of zwakke werkwoorden, schrijven we de persoonsvorm als stam+de(n) of stam+te(n).
Of we -de(n) of -te(n) achter de stam zetten, hangt af van de laatste letter van de stam. Is dit een t, x, k, f, s, c, h of p, dan schrijven we in het enkelvoud -te(n) achter de stam; eindigt de stam op een andere letter, dan schrijven we er -de(n) achter.