Oriëntatie psychiatrie

Oriëntatie psychiatrie
GGZ 1 Module 1
Gezondheidsvoorlichting en preventie Module 4.2
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
Zorg en WelzijnMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Oriëntatie psychiatrie
GGZ 1 Module 1
Gezondheidsvoorlichting en preventie Module 4.2

Slide 1 - Tekstslide

Wat versta je onder gedrag, persoonlijkheid en identiteit?

Slide 2 - Woordweb

Persoonlijkheid; wat is dat?

Slide 3 - Tekstslide

Persoonlijkheid
-de unieke manier waarop iemand denkt, voelt, handelt, omgaat met zichzelf en de wereld. De uniek mens.
-gevormd door; karakter, temperament, gewoontes en eigenschappen.
-primaire en secundaire socialisatie 

Slide 4 - Tekstslide

Identiteit ; wat is dat?

Slide 5 - Tekstslide

Identiteit
-de combinatie van eigenschappen, persoonlijkheidstrekken, gedragsstijlen die op een gegeven moment bij een persoon horen. 

Slide 6 - Tekstslide

Bouwstenen identiteit
-Lichamelijkheid, uiterlijke verschijning. -Beroep, werk, functie.
-Plaatselijke afkomst.-Milieu, sociale klasse.
-Godsdienst, roeping, levensbeschouwing. 
-Bezit, eigendom.-Kennis, ervaring, opleiding. 
-Persoonlijke levensgeschiedenis.-Waarden, normen en tradities.
-Persoonlijke interesses en hobby's.-Lidmaatschap van groepen
-Geslacht.

Slide 7 - Tekstslide

Opdracht
Vraag je buurvrouw/man om je persoonlijkheid te omschrijven

Doe hetzelfde voor je buurvrouw/man
Overhandig de omschreven persoonlijkheid aan elkaar
Doe er verder niets mee



Slide 8 - Tekstslide

Wat versta je onder zelfbeeld?

Slide 9 - Woordweb

Zelfbeeld
Weten welk beeld je van jezelf hebt, is belangrijk omdat je zelfbeeld de basis is van veel van je gedrag. Hoe duidelijker je zelfbeeld, des te gemakkelijker je je eigen gedrag kunt sturen.




Alyke weet van zichzelf dat ze te veel initiatief naar zich toetrekt. Anderen krijgen soms geen kans. Ze let er daarom goed op niet altijd als eerste te reageren.
Samira weet van zichzelf dat ze nogal gesloten is. Als een collega haar vraagt of er iets is, zegt ze eerst uit gewoonte: 'Niets'. Meteen bedenkt ze zich dat de collega niets aan haar antwoord heeft. Eerlijk zegt ze: 'Nou ja, eigenlijk wel. Ik heb barstende koppijn.' De reactie van haar collega geeft haar een warm gevoel. 'Ga eens even vijf minuutjes buiten zitten met een kop thee. Jij blijft ook maar rondrennen. Wat frisse lucht zal je goed doen.'
Naast het beeld dat je van jezelf hebt, heb je ook een beeld van hoe je zou willen zijn: het ideale zelfbeeld. Er zijn maar heel weinig mensen bij wie het zelfbeeld en het ideale zelfbeeld precies gelijk zijn. Er is altijd wel een trekje waarmee je niet tevreden bent. In veel gevallen kun je jezelf veranderen, misschien wel het beste als je nog jong bent. Maar er zijn ook zaken die moeilijker te veranderen zijn, zeker als je ouder bent. Het is belangrijk om te leren accepteren dat niemand perfect is.
Als je zelfbeeld en het ideale zelfbeeld dicht bij elkaar liggen, zit je meestal lekker in je vel. Dit ligt anders bij jongeren en volwassenen die erg ontevreden zijn over wie ze zijn. Bij hen zie je vaak een negatief zelfbeeld en een gebrek aan zelfvertrouwen. Veel mensen die een negatief zelfbeeld hebben, hebben een verkeerd beeld van zichzelf. Ze onderschatten zichzelf.
Het is belangrijk dat je een negatief zelfbeeld leert herkennen. Je hebt hiermee een opening voor een gesprek met de zorgvrager. Je geeft erkenning voor het negatieve gevoel en onderzoekt samen met de zorgvrager wat hij zou willen ontwikkelen hierin.
Welke vaardigheden kan iemand leren waardoor zijn zelfbeeld versterkt?
Welke vaardigheden beheerst hij al, maar was hij zich niet van bewust?
Door goed te kijken, te luisteren en te benoemen wat je ziet, geef je de zorgvrager meer grip op zijn eigen situatie.
Natuurlijk komt het voor dat mensen zichzelf overschatten. Als je jezelf overschat, zul je vaak teleurgesteld worden in je resultaten en zul je vaak negatieve feedback krijgen (omdat je dan als opschepper of arrogant persoon wordt gezien). Als verpleegkundige kun je met de zorgvrager in gesprek gaan en hem concrete feedback geven op zijn gedrag, zodat hij zich hiervan bewust wordt en een keuze heeft om zijn gedrag aan te passen.
Volwassenen
In het volwassen leven staat werk centraal. Tevredenheid met het werk en de werkkring geeft een gevoel van veiligheid, zelfwaardering en trots, maar ontevredenheid met het werk kan leiden tot onzekerheid, verminderde zelfwaardering, boosheid en verbittering. Het is belangrijk om als verpleegkundige de zorgvrager hierop te bevragen. Wat voor werk doet hij?, Haalt hij hier voldoening uit?, Zou hij hierin iets anders willen? En wat heeft hij hierin dan nodig?
Voorbeeld
Nog harder werken?
Peter werkt al zo'n twintig jaar bij dezelfde werkgever. De afgelopen drie jaar heeft hij veel collega's zien promoveren en betere functies zien krijgen. Hijzelf zit nog steeds op dezelfde plek. Hij heeft weleens geprobeerd dit aan te kaarten bij zijn baas, maar werd toen niet gehoord. Een tweede keer heeft Peter niet gedurfd. Hij denkt er wel vaak over na, maar denkt dan ook: Ik zal het wel niet kunnen. Peter gaat nog harder werken, maar wordt nog steeds niet gevraagd voor die hogere functie. Hij gaat met steeds minder plezier naar zijn werk en ook het contact met de collega's die wel groeien binnen het bedrijf gaat hij uit de weg. Door het ontbreken van een fijn contact met zijn collega's krijgt Peter nog minder zin in zijn werk. Hij krijgt stressgerelateerde klachten en uiteindelijk meldt hij zich ziek. Na twee weken moet hij bij de bedrijfsarts komen waar een burn-out geconstateerd wordt. Een lange weg van herstel ligt voor Peter in het verschiet.
De sociale ontwikkeling bij volwassenen is groot. Ze hebben een vriendenkring en een goed contact met de familie vinden ze belangrijk. Wanneer deze contacten ontbreken is er risico op gevoelens van eenzaamheid.
Ouderen
Het pensioen brengt met zich mee dat veel contacten verloren kunnen gaan. Dit kan ertoe leiden dat de oudere een eenzaamheidsgevoel ontwikkelt.
Eenzaamheid
De vrije tijd van een oudere neemt na het pensioen toe, omdat het werk wegvalt. Deze vrije tijd kan opgevuld worden door vrijwilligerswerk of een leuke hobby of club waar hij heen kan gaan. Dit geeft naast een goed gevoel ook ruimte voor nieuwe contacten.
In deze fase in het leven krijgt een oudere soms ook de rol van grootouder, een nieuwe rol met nieuwe inzichten en geneugten.
Als verpleegkundige let je op signalen van eenzaamheid of rusteloosheid. Wanneer je deze signalen ziet, maak je ze bespreekbaar. Dit geeft een oudere de ruimte om aan te geven hoe hij zijn leven ervaart en wat hij mogelijk lastig vindt. Samen bekijk je mogelijkheden om tot een zinvolle dagbesteding te komen.
Wat is gedrag?
Gedrag is alles wat je, bewust of onbewust, waarneembaar doet en laat. Je gedrag kun je niet aan of uit zetten, het is er altijd. Of je nu loopt, lacht, fietst, praat, hoest, alles is gedrag. Wanneer is gedrag bewust en wanneer onbewust?
Bewust gedrag volgt het principe: Eerst denken, dan doen.
Onbewust gedrag volgt vanuit een reflex of 'spontane' actie.
Gedrag is iets doen, maar ook wanneer je iets niet doet spreek je van gedrag. Dat is er bijvoorbeeld wanneer je heel mooie schoenen hebt gezien, maar ervoor kiest deze niet te kopen (bewust gedrag) of wanneer je uitgescholden wordt door iemand op straat en zo verrast bent dat je niet reageert (onbewust gedrag).
Gedrag is alles wat je kunt doen of laten. Je kunt vanuit jezelf kiezen om iets te doen of te laten, maar ook vanuit een reactie op iets wat om je heen gebeurt. Als verpleegkundige is het belangrijk om inzicht te hebben in menselijk gedrag. Het antwoord op de vraag waarom iemand zich op een bepaalde manier gedraagt, geeft jou als verpleegkundige veel informatie. Deze informatie helpt jou om in te spelen op de behoeftes van de zorgvrager, maar ook om een gewenste gedragsverandering tot stand te brengen.
Oorzaken van gedrag
Het is niet altijd heel duidelijk wat de reden achter iemands gedrag is. Dit betekent dat je goed moet leren kijken, moet durven doorvragen en soms ook jouw reactie moet aanpassen op de ander.
Als je het gedrag en de oorzaak van iemands gedrag wilt begrijpen, is het handig om te weten in welke richtingen je kunt zoeken. Gedrag kan namelijk heel veel verschillende oorzaken hebben. Deze oorzaken zijn onder te verdelen in twee hoofdgroepen: innerlijke oorzaken en uiterlijke oorzaken.
Innerlijke oorzaken gaan over de persoon
de lichamelijke behoeftes van de persoon (bijvoorbeeld slaap);
de lichamelijke mogelijkheden of beperkingen van de persoon (bijvoorbeeld lengte, gewicht, fysieke handicap);
de verstandelijke mogelijkheden of beperkingen van de persoon (bijvoorbeeld intelligentie, woordenschat);
de sociale kant van een persoon (bijvoorbeeld behoefte om ergens bij te willen horen);
de persoonlijkheid van de persoon (bijvoorbeeld eigen waarden en normen);
de belevingswereld van de persoon (bijvoorbeeld gedachten en gevoelens).
Uiterlijke oorzaken gaan over de omgeving
de fysische omgeving (de natuur, het klimaat, de temperatuur, gebouwen);
de sociale omgeving van de persoon.
In het gedrag van mensen komen deze factoren tot uiting. Het gedrag zegt iets over:
het lichamelijk welzijn: voelt iemand zich sterk genoeg, is hij weinig ziek?
de verstandelijke mogelijkheden: is iemand heel intelligent of juist niet?
sociaal gedrag: durft iemand gemakkelijk op anderen af te stappen of is hij juist heel verlegen?
persoonlijkheid: heeft iemand een duidelijke eigen mening of laat hij zich ondersneeuwen?
de sociale omgeving: heb je een grote vriendengroep of heb je maar een klein netwerk?
de fysieke omgeving: woon je in een tochtig huis in een lawaaiige buurt of juist in een vrijstaand huis in een rustige wijk?
De factoren 'persoon' en 'omgeving' kun je niet los van elkaar zien. Iemand bevindt zich namelijk altijd in een bepaalde omgeving. Je kunt hierbij denken aan de thuissituatie, de schoolsituatie, de werksituatie, de vrijetijdssituatie en de verpleegsituatie. Het gedrag van mensen wordt bepaald door de situatie waarin ze zich bevinden.
Hoe interpreteer/beoordeel je iemands gedrag?
Omdat je als verpleegkundige veel met mensen te maken hebt, is het nodig je in de mens te verdiepen. Zo leer je jezelf en anderen kennen. Door na te denken over gedrag ontwikkel je mensenkennis. Dit noem je algemene mensenkennis.
Eerste indruk
Als je in een situatie bent waarin je iets ziet gebeuren, geef je hier al snel een betekenis aan. Deze eerste indruk kun je gebruiken als leidraad, maar je kunt hier niet blindelings op vertrouwen. De eerste indruk is gebaseerd op een eerste indruk zonder de context te weten. De context is de situatie waarbinnen iets gebeurt. Zonder de context te weten is het onmogelijk om conclusies te verbinden aan wat je hebt gezien. Bijvoorbeeld: je ziet iemand wild om zich heen kijken, dan denk je: die is zeker bang of heeft iets te verbergen. Als die persoon ook een hondenriem in zijn hand heeft, geef je een andere betekenis aan het gedrag: hij zal zijn hond wel kwijt zijn. Dit gebeurt ook wanneer je mensen voor het eerst ontmoet. Je let op iemands kleding, houding, manier van praten. Je vormt je meteen een beeld. Toch is deze indruk gebaseerd op een deel van de waarheid en daarom niet volledig betrouwbaar.
Generaliseren
Generaliseren wil zeggen dat je een of enkele waarnemingen algemener maakt. Op basis van één enkele waarneming doe je een algemene uitspraak, bijvoorbeeld: Als iemand één keer te laat op een afspraak is, generaliseer je wanneer je zegt: hij komt ook altijd te laat.
Je moet ervoor oppassen te vlug te generaliseren. Uit het volgende voorbeeld blijkt dat je door te generaliseren heel gemakkelijk kunt 'afglijden' in je beeldvorming over de ander.
Voorbeeld
Voorbeeld
Liesbeth maakte geen aantekeningen tijdens de uitleg van de docent over gedrag.
Liesbeth maakte geen aantekeningen tijdens de uitleg van de docent.
Liesbeth maakte geen aantekeningen.
Liesbeth maakte geen enkele aantekening.
Liesbeth maakt nooit aantekeningen.
Liesbeth is kennelijk niet geïnteresseerd.
Het interesseert Liesbeth niet.
Het interesseert Liesbeth nooit.
Liesbeth is onverschillig.
In dit voorbeeld zie je dat er tussen twee opeenvolgende waarnemingen weinig verschil lijkt te zitten. Toch is dit verschil er wel. Een gevaar van generaliseren is dat je gedragingen van enkele personen te gemakkelijk toeschrijft aan een hele groep. Je kent bijvoorbeeld één Turk en doet vervolgens uitspraken over 'de Turk.' Deze laatste bestaat natuurlijk niet, zoals ook 'de Nederlander' niet bestaat. Generalisaties komen overal voor. Het afdelingshoofd wil bijvoorbeeld nooit meer BPV'ers van een roc na een slechte ervaring met één BPV'er.
Hokjesdenken/stereotyperen
Als je je oordeel over een ander niet baseert op eigen (eerste) indrukken, maar op kant-en-klare oordelen, spreek je van stereotyperen. Een stereotype is een vaststaand beeld over een bepaalde groep mensen. Dit beeld is niet gebaseerd op de juiste feiten, maar op verhalen. Mensen uit een bepaalde groep worden dan naar dit groepsbeeld getypeerd. Ze krijgen een stempel opgedrukt. In de samenleving bestaan veel van dergelijke, meestal negatieve groepsbeelden.
Voorbeeld
Voorbeelden
Duitsers zijn dik en drinken veel bier.
Oude mensen praten altijd over vroeger.
Ambtenaren zijn liever lui dan moe.
Mannen zijn ambitieus, vrouwen niet.
Gothics zijn depressief en eenzaam.
Je ziet dat mensen in een bepaald hokje geplaatst worden. Stereotypen zijn erg eenzijdig en werken vooroordelen in de hand.
Vooroordelen
Bij het formuleren van vooroordelen ga je eigenlijk nog een stap verder. Nog voordat je de ander kent heb je een oordeel klaar, vaak gebaseerd op de vooroordelen van anderen.
Casus
Het eerste contact
Je gaat vandaag een nieuwe zorgvrager zien. De informatie die je vooraf gekregen hebt is het volgende: deze mevrouw zit in de schuldsanering, is al langere tijd bekend bij hulpverlening en woont in de Vogelbuurt in Oss. Ook al wil je dit misschien niet, je eerste beeld is gevormd! Dit zal wel een mevrouw zijn die niet vooruit te branden is en vooral haar handje ophoudt. Wanneer deze mevrouw dan bij je binnenstapt ben je zeer verbaasd. Er komt iemand binnen vol energie, die direct aan de slag wil en jou graag wil vertellen wat ze heeft meegemaakt dat het zo mis heeft kunnen lopen op zoveel gebieden. Na het horen van het verhaal van deze mevrouw en gezien de energie die zij uitstraalt, gooi je je vooroordelen overboord. Je vertrekt opnieuw, maar dit keer vanuit de feiten die deze mevrouw je net haarfijn heeft uitgelegd. Het blijkt geen zwaar, slopend traject te worden. Maar juist een traject met een zorgvrager die vooruit wil en op een paar gebieden nog even wat steun nodig heeft om de eigen regie weer te kunnen oppakken.
Als je met mensen werkt is het belangrijk om van jezelf te weten welke vooroordelen en stereotypen jouw gedrag beïnvloeden. Door deze te herkennen kun je ze bewust parkeren en je observatie zuiver houden. Dit betekent dat je je eigen vooroordelen en stereotypen niet van invloed laat zijn op je observatie. Van jou als verpleegkundige wordt verwacht dat je je mening baseert op feiten en eigen ervaringen met de cliënt.
Waarnemen
Waarnemen is eigenlijk alles wat je kunt zien, ruiken, horen en proeven. Dit doe je vaak de hele dag door, maar niet altijd even bewust. Als verpleegkundige moet je jezelf trainen in het bewust maken van al deze waarnemingen. Alles wat je waarneemt leg je vast in je rapportages en check je bij de collega's met wie je samenwerkt. Door dit regelmatig te doen krijg je steeds beter in de gaten wat de belangrijkste waarnemingen zijn. Kortom, je moet veel oefenen, goed kijken, vragen stellen en vastleggen.
Observeren
Als verpleegkundige ben je altijd aan het observeren! Observeren is het doelgericht en systematisch waarnemen van gedrag, kenmerken en uitingen van je zorgvrager. Observeren is een actief proces en een vaardigheid die je blijft ontwikkelen. Elk moment dat je met de zorgvrager samen bent kan een observatiemoment zijn. Wanneer de zorgvrager binnenkomt op het spreekuur kijk je naar de kleur in het gezicht, ziet iemand er verzorgd uit, ruikt iemand naar alcohol of niet, komt iemand met energie binnen of ploft hij met een diepe zucht op de stoel? Daarnaast voer je vaak ook nog een gesprek met je zorgvrager waaruit ook weer veel informatie te halen valt.
Objectiveren
Wanneer je jouw observaties gedaan hebt, is het belangrijk deze te gaan objectiveren. Dit doe je door open vragen te gaan stellen, aan de zorgvrager, maar ook aan jezelf, over datgene wat je gezien en gehoord hebt, of wat je juist opgevallen is. Door te objectiveren ga je jouw observaties tastbaar, concreet en meetbaar maken voor de ander. Vanuit deze observaties kijk je aan de hand van bestaande protocollen of richtlijnen welke vervolgstappen nodig zijn. Indien er geen standaarden zijn, overleg je met je verpleegkundige collega welke vervolgstappen mogelijk zijn.
Casus
Verandering? Lukt niet meteen!
Piet is bij jou in zorg omdat er zorgen zijn rondom drink- en eetgewoontes. Piet is hartpatiënt, maar zorgt niet goed voor zichzelf. Hij drinkt veel en leeft op afhaalmaaltijden. Hij heeft het advies gekregen om minder te gaan drinken en gezonder te gaan eten, zodat hij lichamelijk sterk genoeg is om een hartoperatie te ondergaan. Jij hebt wekelijks contact met Piet om hem te ondersteunen bij dit traject. Je komt bij Piet op een huisbezoek. Bij de deur staan de lege bierkratten opgestapeld, Piet moet nog een plekje vrij maken op de bank waar jij kunt zitten en wanneer je de keuken in kijkt zie je de pizzadozen en verpakkingen van kant-en-klaarmaaltijden liggen. Je vraagt Piet hoe het gaat. Hierop antwoordt hij: 'Het gaat wel goed, de ene dag is beter dan de andere.' Je kijkt om je heen en merkt op wat je ziet (lege bierkratten, vol aanrecht met lege verpakkingen, niet opgeruimd huis). Hierop moet Piet wat lachen en zegt: 'Eigenlijk heb je wel gelijk, het lukt nog niet echt.' Samen met Piet ga je onderzoeken wat een eerste stap zou kunnen zijn om wel tot het doel te komen. Ook stellen jullie samen een lijst op van familieleden die hem hierbij kunnen helpen. Met een concreet plan laat je Piet achter.
Objectiveren
Analyseren
Wanneer je jouw observaties geobjectiveerd hebt, is het tijd voor de analyse. Belangrijk hierin is dat je verschillende invalshoeken kiest. Je vertrekt vanuit de zorgvrager (wat zie je bij je zorgvrager), je vertrekt vanuit zijn omgeving (wat zie je of wat hoor je vanuit zijn omgeving) en je neemt de geschiedenis mee (de informatie die je al had voor het eerste contact). Hierbij ga je systematisch alle gegevens ordenen. Welke signalen horen waarbij? Kun je patronen ontdekken? Waar mist nog informatie? Dit alles zet je op een rij om je analyse compleet te maken.
Interpreteren
Interpreteren is een betekenis geven aan de situatie en de werkelijkheid vertalen om andere mensen een duidelijker beeld te geven. Door alle signalen die je hebt waargenomen en hebt geanalyseerd te vertalen in een eenduidig beeld geef je bijvoorbeeld de behandelend arts een korte samenvatting van de situatie.
Interpreteren doe je ook voor jezelf, jij geeft betekenis aan de signalen die je ziet of hebt gezien. Aan de hand van deze interpretatie (het beeld dat je hebt gevormd) bepaal je jouw interventies.
Casus
Voorbeeld van Piet
Kijk naar het voorbeeld van Piet. Je hebt allerlei signalen gezien zoals de lege verpakkingen en het onopgeruimde huis. Je hebt deze signalen getoetst in het gesprek met Piet, maar je hebt ze ook geanalyseerd tot een verhaal: de signalen leren mij dat het mogelijk nog niet zo goed gaat met Piet. Hij zegt wel dat het goed gaat, maar zijn omgeving zegt wat anders. Bij navragen blijkt dit ook zo te zijn. Vanuit de analyse is er een plan van aanpak geformuleerd. In deze stap maak je een weging over de situatie en maak je een eenduidig beeld voor Piet, jezelf als hulpverlener en de betrokken arts die de gedragsverandering van Piet noodzakelijk acht voor een operatie. Het lijkt Piet onvoldoende te lukken zelf een gedragsverandering in te zetten, daarom is er samen met hem een plan opgesteld met concrete en kleine actiepunten. Naast de actiepunten is er ook gekeken naar mensen in zijn omgeving die hem hierbij kunnen gaan helpen. Dit alles maakt dat de kans op succes vergroot is en Piet weer vol goede moed aan de slag is gegaan.
Interpreteren
Gezondheidsbevordering
Invloed van gedrag op gezondheidsbevordering
Je weet dat een gezonde levensstijl een positief effect heeft op je gezondheid. Ongezonde voeding, ongezonde leefomgeving kan ook een negatief effect hebben op je algehele gezondheid.
Gezondheidsbevordering betekent eigenlijk 'bevorderen dat mensen zich gezonder gedragen'.
Dit kun je doen door het individuele gedrag van mensen (proberen) te beïnvloeden, maar ook door een gezonde leefomgeving te creëren.
Gezonde leefomgeving
Het RIVM, het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, ondersteunt professionals bij hun werk om de gezondheid te bevorderen, onder andere vanuit het Centrum Gezond Leven. Daarnaast doet het RIVM onderzoek dat beleid ondersteunt. Op deze manier worden wetenschap, beleid en praktijk met elkaar verbonden. De focus ligt op een gezonde leefstijl in de woonomgeving, op het werk en op scholen.
rivm.nl
Motivatie is de sleutel tot verandering! Iedereen is wel ergens voor gemotiveerd en iedereen leeft ergens voor. Iedereen heeft drijfveren, soms groot, soms klein en soms onzichtbaar. De drijfveren bepalen voor een groot deel de keuzes die iemand maakt in zijn leven. Je drijfveren geven je leven zin, ga je op zoek naar deze drijfveren, dan komt vanzelf naar boven waarom iemands leven zin heeft. Uit deze zin in het leven kan kracht gehaald worden én motivatie tot verandering.
Motivatie
Motivatie tot gedragsverandering kan onderscheiden worden in intrinsieke motivatie of extrinsieke motivatie.
Intrinsieke motivatie: de reden voor de gedragsverandering ligt in de persoon zelf. Hij wil veranderen.
Extrinsieke motivatie: de motivatie ligt buiten de persoon; denk hierbij bijvoorbeeld aan het willen voorkomen van een gevangenisstraf en daarom willen meewerken aan de behandeling.
Problematisch gedrag
Hoe herken je problematisch gedrag?
De meeste kinderen en jongeren hebben wel eens een grote mond, worden boos wanneer zij hun zin niet krijgen of raken in conflict met leeftijdsgenoten. Dit gedrag kan storend zijn, maar hoort ook bij sommige ontwikkelingsfasen. Een kind van 2 kan bijvoorbeeld bijten, normaal gesproken neemt dit gedrag af bij een leeftijd van 3 jaar. Bij een normale ontwikkeling neemt storend gedrag met het ouder worden af.
Storend gedrag wordt problematisch als het duidelijke nadelige gevolgen heeft voor de ontwikkeling van een kind of voor de omgeving van een kind. Problematisch gedrag kan effect hebben op het denken, de emoties en de sociale ontwikkeling van een kind.
Verschillende typen problematisch gedrag
Dwars en opstandig gedrag: denk hierbij aan een zorgvrager die zich verzet tegen regels of verzoeken, die ruzie maakt met de mensen om zich heen.
Prikkelbaar, boos of woedend gedrag kenmerkt zich door lichtgeraaktheid of snel geërgerd zijn. Zorgvragers zijn boos en ontevreden of zelfs driftig in het contact.
Anderen ergeren: dit zijn zorgvragers die anderen met opzet ergeren of juist anderen de schuld geven van hun fouten.
Antisociaal gedrag: dit herken je door patronen van liegen, stelen en/of spijbelen.
Agressief gedrag: dit zijn zorgvragers die pesten of bedreigen. Met anderen in gevecht geraken of de ander juist dwingen tot handelingen die hij/zij niet wilt.
Hoe ga je om met problematisch gedrag?
Belangrijk is om te beginnen met het in kaart brengen (observeren en analyseren) van het gedrag. De volgende vragen zijn hierbij helpend. Deze kun je rechtstreeks aan de zorgvrager stellen of aan de omgeving van de zorgvrager (ouders, partner, andere hulpverlener).
Welk concreet gedrag laat de zorgvrager zien?
Wanneer laat de zorgvrager dit gedrag zien? (Altijd is geen optie.)
In welke specifieke situaties komt het storende gedrag voor?
Zijn er situaties waarin het gedrag niet voorkomt?
Hoe vaak komt het gedrag voor? (Twee keer per dag of twee keer per vijf minuten?)
Hoelang is het gedrag al aanwezig?
Wat zijn de gevolgen voor de omgeving?
Zijn er factoren in de omgeving die het gedrag uitlokken of versterken?
Als verpleegkundige moet je leren om te gaan met storend gedrag, omdat je hier in je dagelijkse werk mee te maken gaat krijgen. Belangrijk om antwoord te kunnen geven op de vraag hoe je je ondanks storend gedrag kunt richten op gezondheidsbevordering.
De zorgvrager met dwars en opstandig gedrag
Een zorgvrager met dwars en opstandig gedrag verzet zich tegen regels en verzoeken. Hierbij is het belangrijk dat je geen regels oplegt, maar juist keuzes geeft. Je probeert de zorgvrager inzicht te geven in de keuzes die hij heeft om zijn gezondheid te bevorderen. Hierbij geef je uitleg over gezond gedrag en stel je vragen over hoe de zorgvrager zijn eigen gezondheid ziet. Daarna kun je samen onderzoeken wat hij zou kunnen doen om zijn gezondheid te verbeteren. Laat de oplossingen door de zorgvrager zelf bedenken en steun hem in dit denkproces.
De zorgvrager die prikkelbaar of boos is
Deze zorgvragers zijn snel geërgerd of reageren boos in het contact met jou als verpleegkundige. Wanneer een zorgvrager boos is, heeft het geen zin een gesprek te voeren over gezondheidsbevordering, hij zal niet luisteren naar wat je zegt en raakt mogelijk zelfs nog geïrriteerder. Het is belangrijk om rustig te blijven en het gesprek op neutrale onderwerpen te voeren (Wat voor weer is het?, Wat heb je gegeten?, Hoe ziet iemands omgeving eruit?). Wanneer je merkt dat de boosheid afneemt kun je proberen het onderwerp opnieuw te bespreken. Kijk goed hoe de zorgvrager reageert en beweeg mee in het gesprek op de onderwerpen die de zorgvrager benoemt.
De zorgvrager die anderen de schuld geeft
Deze zorgvrager ziet zijn eigen aandeel in zijn handelen niet, maar legt de schuld van zijn problemen bij anderen. Bij deze zorgvragers is het belangrijk dat je niet probeert te overtuigen. Wanneer je dit gaat proberen, verzand je in een welles/nietes-discussie. Het is juist belangrijk dat je met de zorgvrager de feiten op een rij zet. Wat lukt al goed?, Wat kan nog beter op het gebied van gezondheid? Het is belangrijk om aandacht te hebben voor wat alles wat goed gaat, dit is helpend voor de zorgvrager om ook naar zijn eigen handelen te blijven kijken. Daarna kun je kijken naar wat nog beter kan en hoe.
De zorgvrager met antisociaal gedrag of agressief gedrag
Ook bij deze zorgvragers is het belangrijk dat je uit de welles/nietes-discussie blijft! Blijf bij de feiten, probeer deze samen op tafel te krijgen. Een zakelijke aanpak is helpend bij deze zorgvragers. Vragen en opmerkingen die helpend zijn: Dit is wat ik zie, dit is wat uit onderzoek is gebleken, dit zou helpend kunnen zijn. Laat de keuze voor de volgende stap in het proces bij de zorgvrager zelf.








Slide 10 - Tekstslide

Opdracht
Beschrijf je eigen persoonlijkheid, maak evt. gebruik van de bouwstenen die je persoonlijkheid beïnvloeden.
Vergelijk jou omschrijving met dat wat je gekregen hebt van je buurvrouw/man
Zijn er overeenkomsten? Zijn er verschillen? Zijn er verrassende resultaten bij?
Vind je het belangrijk je vrije ruimte te vergroten? Waarom wel/niet?
Welke manieren zijn er om jezelf beter te leren kennen?

Slide 11 - Tekstslide

Effect reflectie/zelfreflectie
Bewustwording van gedragingen en het effect hiervan op anderen
Keuze mogelijkheid voor jezelf, gedrag behouden of veranderen
Kleiner worden van je “blinde vlek”
Vrije ruimte wordt groter
Relatie tussen jou en die ander verbetert, omdat de ander jou beter begrijpt.

Slide 12 - Tekstslide

Johari venster

Slide 13 - Tekstslide

Wat versta je onder gedrag?

Slide 14 - Woordweb

Gedrag is...
Gedrag is alles wat je, bewust of onbewust, waarneembaar doet en laat. 

Slide 15 - Tekstslide

Gedrag wordt beïnvloed door:
- innerlijke oorzaken
-uiterlijke oorzaken 

Slide 16 - Tekstslide

Beoordelen gedrag

Slide 17 - Tekstslide

Valkuilen beoordelen gedrag
- 1e indruk
-generaliseren
-streotyperen 
-vooroordelen

Slide 18 - Tekstslide

Psychiatrische zorgvragers hebben vaak afwijkend gedrag 

Slide 19 - Tekstslide

Wat is afwijkend gedrag?
Gedrag wijkt af van de sociale norm.
Gedrag heeft ongemak, lijden of bezorgdheid tot gevolg bij de zorgvrager en/of zijn omgeving.
De zorgvrager kan zich niet anders gedragen dan hij doet.
Gedragskenmerken zijn te herkennen en te ordenen binnen DSM-5.

Slide 20 - Tekstslide

Oorzaken afwijkend gedrag/visie
Biologisch: gedrag is het eindproduct van de hersenen.
Psychologisch: gedrag is de uitdrukking van psychologisch functioneren.
Sociaal cultureel: gedrag is het resultaat van de interactie tussen de zorgvrager en zijn leefwereld.
Magisch/religieus: gedrag is het gevolg van buitenaardse machten en krachten (geesten).
Biopsychosociaal: gedrag is het resultaat van zowel biologische, psychologische als sociaal-culturele factoren.

Slide 21 - Tekstslide

Module 4.2 
Excursie GGZ drenthe museum 

Slide 22 - Tekstslide

Routes GGZ
curatieve GGZ: gericht op behandeling en herstel;
langdurige GGZ: gericht op zo zelfstandig mogelijk leven met een stoornis of beperking;
forensische GGZ: gericht op behandeling zorg na het plegen of verdacht worden van een strafbaar feit gerelateerd aan psychische problematiek.

Slide 23 - Tekstslide

Zorgproces GGZ
-verschilt niet van andere settingen in de gezondheidszorg
-methodisch 
-voorbeelden  verpleegkundige diagnoses, nic en noc zie boek

Slide 24 - Tekstslide

Zorgproces GGZ

Slide 25 - Tekstslide