16.3 dl2: Verworven afweer en antistoffen

16.3 Verworven afweer en antistoffen
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

16.3 Verworven afweer en antistoffen

Slide 1 - Tekstslide

Deze les:
- Inzage/bespreken Rep H12
- Beeldverhaal maken (herh. 16.2 en 16.3): in groep van 4
- Ontwikkeling witte bloedcellen
- Werking antistoffen
- Opdrachten leerdoel 7
- Start 16.4; leerdoel 8



Slide 2 - Tekstslide

Beeldverhaal
Maak (4 groepen) een beeldverhaal/ schematische weergave van de stappen in de afweer reactie... 

Vanaf het binnendringen van een virus tot aan de productie van antistoffen

Klaar? Uitwisselen met / presenteren aan andere groep

timer
15:00

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Ontwikkeling witte bloedcellen
25% van de witte bloed-
cellen zijn lymfocyten,
ontstaan uit dezelfde
stamcel

Slide 6 - Tekstslide

Ontwikkeling witte bloedcellen
B cellen ontstaan in het
beenmerg.
Rijpen in lymfeknopen.
B cellen die kunnen binden
aan lichaamseigen 
antigenen gaan dood.

Slide 7 - Tekstslide

Ontwikkeling witte bloedcellen
T cellen ontstaan in het
beenmerg.
Rijpen in de thymus.
T cellen die kunnen binden
aan lichaamseigen 
antigenen gaan dood.

Slide 8 - Tekstslide

Ontwikkeling witte bloedcellen
De thymus zit achter het
borstbeen en verschrompelt 
in de puberteit

Slide 9 - Tekstslide

Leerdoelen 16.3
6. Je beschrijft hoe in je lichaam de verworven afweer ontstaat en je legt daarbij de rol van verschillende lymfocyten uit. 
7. Je legt het ontstaan en de werking van antistoffen uit. 

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Antistoffen (Immunoglobulinen)
Elke antistof (Ig) bestaat uit twee zware en twee lichte eiwitketens, onderling verbonden door zwavelbruggen. 

De ketens hebben een constant en een (hyper)variabel deel. De laatste bindt aan het antigeen van een ziekteverwekker. 

 

Slide 12 - Tekstslide

Antistoffen (Immunoglobulinen)
Van het hypervariabele kan je afweersysteem miljoenen verschillende maken, zodat er voor elk antigeen een passende antistof is.

De constante delen koppelen aan de receptoren van macrofagen en maken  daarmee het opruimen makkelijk.


Slide 13 - Tekstslide

wanneer antistoffen meerdere ziekteverwekkers samen bindt, worden ze geimmobiliseerd

Slide 14 - Tekstslide

Specifieke afweer

Slide 15 - Tekstslide

Aan de slag!
- Afronden 16.3 opdrachten bij leerdoel 7
timer
15:00

Slide 16 - Tekstslide

Leerdoelen 16.4
8. Je beschrijft de cellulaire en de humorale respons bij immuniteit, je herkent de verschillende vormen van immuniteit en legt de rol van vaccinatie uit. 
9. Je beschrijft de werking van antibiotica en legt uit wat resistentie is. 
10. Je legt het verloop uit van een allergische reactie. 

Slide 17 - Tekstslide

Verloop van een infectie
Na verloop van tijd is de infectie bestreden en moet de afweer-reactie ook weer worden stopgezet (deze kost veel energie).
Hiervoor zorgen T-suppressorcellen.
Deze remt de B-cellen en daarmee de 
vorming van antistoffen.

Slide 18 - Tekstslide

Geheugencellen

Slide 19 - Tekstslide

Geheugencellen
Wanneer de specifieke afweer wordt geactiveerd tijdens een infectie worden geheugenvellen gevormd (Th, Tc en B geheugencellen).
Bij een volgende infectie met dezelfde ziekteverwekker (hetzelfde antigeen) komt de specifieke afweer sneller en sterker op gang.

Slide 20 - Tekstslide

Antistoffen
De afweer reactie is de meten aan de hand van de hoeveelheid antistoffen in het bloed.

Antistoffen die afkomstig van één (gekloneerde) B cel, en dus tegen één antigeen werken heten monoklonale antistoffen

Slide 21 - Tekstslide

Immuniteit
Cellulaire immuniteit:
Th geheugencellen en Tc geheugencellen.

Humorale immuniteit:
B geheugencellen.

Bij een hernieuwde infectie met dezelfde ziekteverwekker worden Tc cellen sneller actief en worden sneller veel meer antistoffen gemaakt.

Slide 22 - Tekstslide

Immuniteit
Bij een tweede (of volgende) infectie komt de afweer dan zo snel op gang dat je minder/ niet ziek wordt.

Slide 23 - Tekstslide

Immuniteit
Deze vorm van immuniteit heet natuurlijke, actieve immuniteit.

Natuurlijk: de immuniteit is ontstaan doordat je de infectie een keer hebt doorgemaakt.

Actief: het immuun systeem heeft zelf antistoffen gemaakt.

Slide 24 - Tekstslide

Moeder op kind
Vóór de geboorte geeft de moeder via de placenta antistoffen aan haar ongeboren kind. Het kind wordt dus geboren met antistoffen en is dus (tijdelijk!) immuun. Deze vorm van immuniteit heet natuurlijke, passieve immuniteit.

Natuurlijk: de antistoffen zijn op een natuurlijke manier in het lichaam gekomen.

Passief: het kind heeft de antistoffen niet zelf gemaakt.

Slide 25 - Tekstslide

Vaccinatie
In een vaccin zijn antigenen van een ziekteverwekker opgenomen (dus niet de hele ziekteverwekker!), of zelfs het mRNA van een antigeen van een ziekteverwekker.

Dit antigeen zorgt voor de eerste immuunrespons van het specifieke afweersysteem waardoor antistoffen en geheugencellen worden gevormd.
Wordt je daarna geïnfecteerd dan is dit de tweede blootstelling en de reactie van je afweer is dus sneller en sterker.

Slide 26 - Tekstslide

Vaccinatie
Een persoon is daarna immuun en kan de infectie niet of mild krijgen.

Deze vorm heet actieve, kunstmatige immuniteit.

Kunstmatig: je de antigenen kunstmatig verkregen.
Actief: je lichaam heeft zelf de antistoffen gemaakt.

Slide 27 - Tekstslide

Antiserum
Door een (verzwakte/ dode) ziekteverwekker in te spuiten bij een dier en daarna het bloedplasma te isoleren (antiserum) kun je antistoffen isoleren tegen een bepaalde ziekteverwekker en deze inspuiten bij een patiënt. 

Dit heet kunstmatige, passieve immuniteit.

Kunstmatig: je hebt de immuniteit kunstmatig verkregen.
Passief: je lichaam heeft niet zelf de antistoffen gemaakt.

Slide 28 - Tekstslide

Waar hoort wat?

Slide 29 - Tekstslide

Waar hoort wat?
Antistoffen vanuit moedermelk/ placenta
Immuun door daadwerkelijke infectie
Antiserum: Antistoffen ingespoten
Immuun door vaccin met antigenen/ mRNA

Slide 30 - Tekstslide

Wat hoort bij de cellulaire immuniteit?
A
Ziekteverwekkers bestrijden d.m.v. antistoffen
B
B-geheugencellen
C
IC verdwijnen d.m.v. Tc-cellen
D
Th-cellen activeren B-lymfocyten

Slide 31 - Quizvraag

Na een beet van een hond krijgt het slachtoffer antistoffen toegediend, dit is een vorm van..
A
Kunstmatige actieve immunisatie
B
Kunstmatige passieve immunisatie
C
Natuurlijke actieve immunisatie
D
Natuurlijke passieve immunisatie

Slide 32 - Quizvraag