informeren - De schrijver geeft informatie of levert gegevens (feiten)
uiteenzetten - De schrijver geeft op een neutrale, zakelijke manier informatie, legt uit hoe iets werkt, beschrijft of verklaart iets.
beschouwen - De schrijver wil dat de lezer zijn mening kan vormen en geeft daarom allerlei meningen en invalshoeken van het onderwerp. NIET zijn eigen mening.
overtuigen - De schrijver wil dat de lezer het eens is met zijn mening.
instrueren - De schrijver legt uit hoe iemand iets moet doen, stapsgewijs
activeren - De schrijver wil de lezer aanzetten of stimuleren om actie te ondernemen. (reclame)
amuseren - De schrijver wil de lezer vermaken. (niet bij schoolteksten)
Slide 7 - Tekstslide
De weerman vertelt: morgen wordt het 30 graden. Wat is zijn communnicatiedoel?
A
informeren
B
uiteenzetten
C
betogen
D
amuseren
Slide 8 - Quizvraag
Ik lees een artikel over de Supermaan. Hierin legt de schrijver uit wat het is en hoe het ontstaat. Wat is het communicatiedoel?
A
informeren
B
uiteenzetten
C
betogen
D
amuseren
Slide 9 - Quizvraag
Ik de krant staat een oproep om morgen te demonstreren op de A12. Wat is het communicatiedoel?
A
informeren
B
uiteenzetten
C
betogen
D
activeren
Slide 10 - Quizvraag
Wat is de hoofdgedachte van een tekst?
Slide 11 - Open vraag
in het boek
opdracht 4.1 / 4.2 / 4.3 / 4.4 / 4.6
eerst alleen, dan buurman/buurvrouw/dan samen
klaar? opdracht 6
Slide 12 - Tekstslide
Tot slot:
- zorg dat je in de goede groep zit bij lessonup en DoorNederlands
volgende les beginnen we weer met een toetsje woordenschat. Leer de woorden!